e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
snijwonde snee: snej (Hamont), Vgl. hij het zech gesne:jen.  snēj (Hamont) snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)] III-1-2
snikken snotteren: snoͅtərən (Hamont, ... ) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoepen snetsen: snetsen (Hamont), snoepen: snupə (Hamont) snoepen [ZND 07 (1924)] III-2-3
snoepgoed iets lekkers: iets lekkers (Hamont), snoep: snoep (Hamont) snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)] III-2-3
snoepje babbeltje: babbelke (Hamont), kluitje: kluutsje (Hamont), snoepje: snūpke (Hamont) snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || zuurtje III-2-3
snoer leren riem: lē̜rǝ rim (Hamont) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snor snor: snor (Hamont), snoͅr (Hamont) Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)] III-1-1
snot snot: snǫt (Hamont) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus snotneus: wansnoͅtnøs (Hamont), w⁄a͂[n} snotnø̄s (Hamont) Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)] III-1-4
snottebel snotbel: snoͅdbeͅl (Hamont), snoͅtbeͅl (Hamont), snotterbel: snotərbeͅl (Hamont), snōətərbeͅl (Hamont) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2