e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L286p plaats=Hamont

Overzicht

Gevonden: 4263
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dichtgroeien toegaan: tugǫǝn (Hamont  [(Eisden)]   [Emma, Hendrik, Wilhelmina]) Gezegd van een mijngang die door de druk op het gesteente langzaam wordt toegedrukt. [N 95, 385; N 95, 386; monogr.] II-5
dief dief: dif (Hamont) dief [ZND 23 (1937)] III-3-1
diep diep: di.p (Hamont) In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.] I-1
diepzinnig diepzinnig: dien is diepzinnig (Hamont) Hij is diepzinnig. [ZND 33 (1940)] III-1-4
dier, beest beest: biaĕst (Hamont), hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011  bjäst (Hamont), ook in ZND 23, 009  bjäst (Hamont), dier: dier (Hamont) beest [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] || dier [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-2
dij bil: bel (Hamont) Hoe heet het been boven de knie ? [ZND 23 (1937)] III-1-1
dijk dijk: dik (Hamont), diëk (Hamont), diǝk (Hamont), opgehoopte aarde langs het kanaal  dik (Hamont) dijk [ZND 33 (1940)] || Opgehoopte aarde. [N 27, 24; L 33, 34] I-8, III-3-1
dik worden dijen: dééjen (Hamont) dik worden; Hoe noemt U: Dik worden, gezegd van b.v. pap (dijen) [N 80 (1980)] III-2-3
dikke boterham knoeg: Syst. Frings  knūx (Hamont, ... ) Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)] III-2-3
dikke hakken dikke hakken: dekǝ hɛk (Hamont) Verdikking aan de achterkant van het spronggewricht tengevolge van vochtophoping, die kan ontstaan door trappen, stoten of slaan tegen harde voorwerpen. Het is duidelijk merkbaar als men het achterbeen van opzij bekijkt. Zie afbeelding 17 en 18. [N 8, 90d, 90e, 90f, 90h en 90j; monogr.] I-9