32746 |
geerakker |
kortvoorden:
het is niet duidelijk of de volgende opgaven te beschouwen zijn als meervoudig substantief dan wel als werkwoord zoals bedoeld in het volgende lemma
kǫrt˲vōrdǝ(n) (L286p Hamont),
tip:
tep (L286p Hamont)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gapen (L286p Hamont),
gapən (L286p Hamont),
gāpen (L286p Hamont),
gāpən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
gapen [N 10 (1961)] || geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
20796 |
geeuwhonger |
geeuwhonger:
giəwhoͅnger (L286p Hamont)
|
geeuwhonger [ZND 01 (1922)]
III-2-3
|
33705 |
gegraven waterloop |
heulte:
hølt (L286p Hamont),
sloot:
slōwǝt (L286p Hamont),
slūu̯ǝt (L286p Hamont),
slūǝt (L286p Hamont),
slootje:
slykǝ (L286p Hamont),
wal:
wāl (L286p Hamont),
waterlossing:
woǝtǝrlǫseŋ (L286p Hamont),
zouw:
zǫu̯w (L286p Hamont)
|
In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenquêtes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.]
I-8
|
20692 |
gehakt |
gehakt:
Syst. Frings
gəhakt (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
gehakt vlees:
gəhakt vläs (L286p Hamont),
kipkap:
kipkap (L286p Hamont)
|
Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] || gehakt vlees [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
34425 |
geheel afgeschoren wolvacht |
roof:
ruf (L286p Hamont),
rōf (L286p Hamont)
|
De gehele vacht wol van het schaap, wanneer dit geschoren wordt. [N 38, 19; L 41, 37; monogr.]
I-12
|
18964 |
geheimzinnig |
heimelijk:
hééjmələk (L286p Hamont)
|
heimelijk
III-1-4
|
17621 |
gehemelte |
gehemelte:
gehemelte (L286p Hamont),
gəhēməlteən (L286p Hamont)
|
het gehemelte van de mond [ZND 35 (1941)]
III-1-1
|
18803 |
geheugen |
geheugen:
gəhéúgə (L286p Hamont)
|
geheugen
III-1-4
|
21317 |
gehucht |
gehucht:
gəhøXt (L286p Hamont)
|
gehucht [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|