e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gewoonte gewoonte: gewonten (Hamont) Gewoonte. [Willems (1885)] III-3-2
gewricht gewricht: gevrext (Hamont), gəvrext (Hamont), de pols en den aelebo:ch  gəvrecht (Hamont) gewricht, gewrichten (draaipunt in het beenderstelsel) [gewrichte, gewervele, gewerve] [N 10 (1961)] || hoe heet het gewricht van een lidmaat, d.i. de plaats waar de beenderen van armen of benen met elkaar verbonden zijn ? [ZND 24 (1937)] III-1-1
gezicht gezicht: fleͅts gəzächt (Hamont), gəzext (Hamont) hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)] || viel hij maar eens op zijn gezicht [ZND 08 (1925)] III-1-1
gezicht (spotnamen) bakkes: bakəs (Hamont, ... ), muil: mul (Hamont), smoel: smul (Hamont), snuit: laŋ snut (Hamont), snūt (Hamont) gezicht, gelaat: spotbenamingen [N 10 (1961)] || Snuit. Een lange snuit. [ZND 07 (1924)] III-1-1
gezouten haring pekelharing: peekelhééring (?) (Hamont) rolmops; Hoe noemt U: Een haring in het zuur (rolmops) [N 80 (1980)] III-2-3
gezwad, regel gemaaid gras gezwade/gezwaai: (mv)  gǝzwǭi̯ǝ (Hamont), lang gezwad: lāŋk gǝzwǭǝt (Hamont  [(betekent ook 'zwad')]  ) De in dit lemma opgenomen woorden zijn van toepassing op de regel afgemaaid gras zoals een maaier die al voortgaande aan zijn linkerzijde vormt. Zie de toelichting bij het voorgaande lemma. = Bij de plaatscode duidt op gelijkheid van de benamingen voor zwad en gezwad in deze plaats; zie ook de kaart. [N 14, 93; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 1b; A 4, 28 add.; A 23, 16 add.; L 8, 137; L 20, 28 add.; S 47; Gwn 7, 9; Lu 1, 16 II add.; monogr.] I-3
gezwel bult: b"lt (Hamont), bølt (Hamont), zweer: zwēͅr (Hamont, ... ) gezwel [bel] [N 10 (1961)] III-1-2
giechelen giechelen: gichələn (Hamont), giechelen (Hamont), gĭĕchələ (Hamont) giechelen || Giechelen (ingehouden en op hoge toon lachen). [ZND 35 (1941)] III-1-4
gier oproeren roeren: rȳrǝ (Hamont) Bij het oppompen van de gier moest men geregeld de inhoud van de gierkelder oproeren, om te voorkomen dat de dikkere giermaterie, het gierbezinksel, onder in de put zou blijven en door de pomp niet meer opgezogen zou kunnen worden. [JG 1a + 1b; N 11A, 59b; S 30; monogr.] I-1
gier pompen [gier] pompen: pǫ.mpǝ (Hamont) Gier met een pomp uit de gierkelder opzuigen en in de gereedstaande gierton doen vloeien. De gegevens voor Nederlands Limburg (voornamelijk verkregen d.m.v. n 11A) beperken zich tot een achttiental plaatsen. Voor de overige is echter ook het type pompen te verwachten. De plaatselijke uitspraak daarvan kan worden afgeleid uit de gegevens van het vorige lemma. De plaatselijke term voor gier, het object van deze handeling, vindt men in het lemma gier c.a. [JG 1a + 1b; N 11A, 50b; A 9, 26 add.; monogr.] I-1