20199 |
heerbroer |
heerbroer:
hiərbryr (L286p Hamont)
|
heerbroer [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
24607 |
heermoes |
kattenstaart:
equisetum arvense
katəstēͅrt (L286p Hamont),
kattestaart:
katǝstɛ̄rt (L286p Hamont)
|
Equisetum arvense L. Zeer algemeen voorkomend onkruid uit de paardestaart-familie (Equisetum L.) op bouwland, grasland, tuinen en bermen met een rechtopstaande holle stengel, die geleed is en gemakkelijk uiteen te trekken. Op de grens van de afzonderlijke leden bevindt zich een krans van schubben, die de bladeren vertegenwoordigen. Deze sporenplant bloeit van april tot mei en varieert in hoogte van 10 tot 80 cm. In het algemeen bekender onder de familienaam paardestaart. L 214a: "De volksmond zegt dat onderaan de wortel van de katǝstart een gouden knøpkǝ zit." L 250: "Gedroogde blaadjes worden als medicinale thee gebruikt bij pijnlijke urinelozing." De samenstellingen met -staarts zijn verschoven vormen van staart; vergelijk het lemma Ploegstraat in aflevering I.1, blz. 62. [A 17, 5; A 49B, 4; monogr.] || kattestaart equisetum arvense
I-5, III-4-3
|
20200 |
heerneef |
heerneef:
hiərnɛf (L286p Hamont)
|
heerneef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20363 |
heeroom |
heeroom:
hiəruəm (L286p Hamont)
|
heeroom [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
18015 |
hees, schor |
hees:
hes (L286p Hamont),
heͅs (L286p Hamont),
häs (L286p Hamont)
|
hij is hees (zijn stem is weg) [ZND 26 (1937)] || schor, schor zijn [ruigsen, hees, gees zijn] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20129 |
heet, hitsig |
heet:
hiət (L286p Hamont)
|
heet, hitsig [Goossens 1b (1960)]
III-2-1
|
24168 |
heggenmus |
tuinrobbertje:
bastaardnachtegaal
tūnroͅbərkə (L286p Hamont)
|
heggemus
III-4-1
|
19539 |
heibezem |
bezem:
beͅsəm (L286p Hamont)
|
bezem gemaakt van heitakjes (heiwasser, heibezem) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
23268 |
heilige, zalige |
heilige:
əne heilige (L286p Hamont),
ənən hälĭgən (L286p Hamont)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
19044 |
heimwee |
heimwee:
heimwee (L286p Hamont)
|
heimwee (hebben als iemand ergens niet kan wennen en erg naar huis verlangt, zegt men: Hij heeft (veel/erg/zon) .... [DC 45 (1970)]
III-1-4
|