e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hinkelen bergjehinken: bɛrəXskə hénkən (Hamont), hinken: heenken (Hamont, ... ), /  heenken (Hamont, ... ), hinken (Hamont), Kom we gaan hinken (hinkelen).  heŋkə (Hamont) / [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || Hinken (hinkelen). || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] || Lievelingsspel 1. [SND (2006)] III-3-2
hinkelperk hinkhok: Trek een hinkhok.  hēŋkoͅk (Hamont) Hinkhok (hinkelperk). III-3-2
hinken hinken: hēnken (Hamont) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken himmeren: hemǝrǝn (Hamont), hinniken: henǝkǝn (Hamont) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard hobbelpaard: /  hobbelpeird (Hamont, ... ), schommelpaardje: /  schommelperdje (Hamont) / [SND (2006)] || schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: hud (Hamont), hut (Hamont), hūd (Hamont), hūt}, [hut (Hamont), hút (Hamont), û.d (Hamont) hoed [RND] || hoed (enkelvoud - meervoud) [ZND 08 (1925)] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] || Hoed. Is die hoed voor u, Jef? [ZND 09 (1925)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: hyjǝn (Hamont), hȳǝn (Hamont), weiden: węi̯jǝn (Hamont) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11
hoef hoef: hūf (Hamont), h˙ūf (Hamont) [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9
hoef van de koe hoef: hūf (Hamont), klauw: (mv)  klǫu̯ǝn (Hamont) De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b] I-11
hoefijzer hoefijzer: huf˱izǝr (Hamont), huf˱īzǝr (Hamont) IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.] II-11