21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kǭm (L286p Hamont)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
kamelen:
kaomelen (L286p Hamont),
kanen:
kōͅ.nən (L286p Hamont)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kǭ(w)ǝr (L286p Hamont),
kǭr (L286p Hamont)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kɛrs (L286p Hamont),
kɛ̝rs (L286p Hamont)
|
kaars [RND]
III-2-1
|
19422 |
kaarsendomper |
kaarsendomper:
keͅrsəndōͅmpər (L286p Hamont)
|
kaarsendomper, d.i. het metalen horentje waarmee de kaars uitgedoofd werd? [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
22505 |
kaarten (ww.) |
een kaartje leggen:
Sub kaart: Kom we gaan een kaartje leggen.
ə kartjə legə (L286p Hamont),
kaarten:
kaarten (L286p Hamont),
kōͅərtə (L286p Hamont),
/
koarten (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
kourten (L286p Hamont),
[Kaartspelen]
kōͅərtən (L286p Hamont),
Sub knabke: Koarten we vur e knepke-n-de-n-overslaag?
koarten (L286p Hamont),
kaarten leggen:
Sub leggen.
kartə legə (L286p Hamont),
met de kaarten spelen:
Sub kaart.
me də kōͅərt sp"lə (L286p Hamont)
|
/ [SND (2006)] || [Kaarten]. || kaarten [SND (2006)] || Kaarten. [Willems (1885)] || Kaartje leggen (een spelletje kaart spelen). || Kaartje leggen. || Met de kaart spelen. || Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)]
III-3-2
|
22386 |
kaarten voor geld |
tuisen:
tōēsschen (L286p Hamont),
1. Kaartspelen: tricher.
tusən (L286p Hamont),
B.v. Willen we nog es toesen mèi de koart(en)?
toesən (L286p Hamont)
|
Tuischen, vertuischen. (Gebruikt men deze woorden en in welke beteekenis: ruilen, verkoopen, schacheren, kaartspelen, enz.?) [ZND 08 (1925)] || Tuisen: 2. spelen, inz. met een inzet. || Tuisschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
20802 |
kaas |
kaas:
kéés (L286p Hamont)
|
kaas [RND]
III-2-3
|
24833 |
kaasjeskruid |
broodjes:
brø̄i̯kǝs (L286p Hamont)
|
Malva L. Een vrij algemeen voorkomende struikachtige plant met langgesteelde bladeren, bloemen in groepen van twee of meer in de bladoksels en vruchtjes in de vorm van een plat kaasje. Het grote kaasjeskruid (Malva sylvestris L.), dat veel in bermen voorkomt, wordt tot meer dan 1 meter hoog en heeft roze of lichtpaarse bloemen en een ruwbehaarde stengel. Het kleine kaasjeskruid (Malva neglecta Wallr.), dat 40 cm groot wordt, komt meestal liggend voor bij boerderijen en aan wegranden en heeft rozerode, soms ook witte bloemen. De bloei duurt van juni tot september. [A 52, 10a en 10b; monogr.]
I-5
|
22610 |
kaatsbal |
ketsbal:
springkoord-ketsballen~ ketsbal ketsbal-kaatsbal slipperen-ijsbaan glijden schetsen-ijsschaatsen ketsen-kaatsen schulke loepen-over schollen ijs lopen
ketsbal (L286p Hamont),
ketsebal:
keͅtsəbāl (L286p Hamont)
|
Kaatsbal. || Wetenswaardigheden. [SND (2006)]
III-3-2
|