22622 |
kaatsen |
kaatsen:
overg.
kaatsen (L286p Hamont),
ketsen:
betekenis: kaatsen met den bal, ook: vuur slaanuit stenen
ketsen (L286p Hamont),
met den kaatsbal
ketsen (L286p Hamont),
Tegen de muur kaatsen (spel).
keͅtsə (L286p Hamont),
met de ketsebal spelen:
Sub kaatsbal.
mei də keͅtsəbeͅl sp"lə (L286p Hamont)
|
Kaatsen. || Kent u het werkwoord kaatsen (met de bal)? [ZND 41 (1943)] || Met de kaatsballen spelen.
III-3-2
|
28272 |
kabelbreuk |
(de) kabel is over:
dǝ kābǝl es ōvǝr (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Zolder])
|
[N 95, 90; monogr.]
II-5
|
20628 |
kabeljauw |
kabeljauw:
kabbeljaaw (L286p Hamont),
kabəljōͅuw (L286p Hamont)
|
kabeljauw [Willems (1885)]
III-2-3
|
23212 |
kabouter |
kaboutermannetje:
ə kabōͅwtərmeͅnəkə (L286p Hamont)
|
Een kabouter (klein mannetje uit de sprookjes). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
19751 |
kachel, stoof |
stoof:
stōf (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont,
L286p Hamont,
L286p Hamont),
vuur:
vy(3)̄r (L286p Hamont)
|
kachel, stoof [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)], [ZND 22 (1936)] || stoof, kachel
III-2-1
|
31566 |
kachelzwartsel |
potlood:
pǫtluǝt (L286p Hamont)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor de verschillende middelen die worden gebruikt om kachels zwart en glanzend te maken. Met potlood, grafiet in poedervorm, kunnen kachels glimmend worden opgepoetst. Kachelpoets en zebrakachelglans zijn poetsmiddelen om kachels mee op te wrijven en te laten glanzen. De steenpek (P 219) was volgens de invuller een soort steenkool die op het verwarmde ijzer gesmeerd werd om dit zwart te maken. [N 33, 313; N 7, 41b; L 5, 60b; monogr.]
II-11
|
22227 |
kaf |
kaf:
kāf (L286p Hamont),
vezelen:
vēzǝlǝ (L286p Hamont)
|
In dit lemma staan de varianten voor het kaf, de vliesjes of schutblaadjes van de graankorrels, bijeen. Het zit nog, te zamen met vreemd (met name onkruid-) zaad en slecht koren tussen het graan, wanneer het graan gedorst en uitgekamd is en moet ervan gescheiden worden door het wannen. Het type vlimmen (en hoogstwaarschijnlijk ook andere heteroniemen naast kaf) betekenen eigenlijk of ook "kafnaalden". Zie ook de lemma''s ''baard'' (1.3.7) en ''spikken'' (6.1.31). [N 14, 35a, 35b en 35c; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 55; S 16; monogr.; add. uit N 14, 31]
I-4
|
33434 |
kafbewaarplaats |
kafhok:
kãfhǫk (L286p Hamont),
kāfhǫk (L286p Hamont)
|
De plaats waar het kaf bewaard wordt. Meestal is dit een aparte ruimte of een afgeschoten deel van een ruimte, zodat het kaf niet zo snel wegwaait. Vrijwel altijd gaat het om een deel van de schuur. In K 316 bewaart men het kaf buiten, in L 413 en Q 97 in een hoek van de dorsvloer. In sommige plaatsen vult men een kuil tot aan de rand met kaf (zo ook kafgat voor Q 7). Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (zolder) het lemma "graanzolder" (3.4.11). [N 5A, 72c; N 14, 46; monogr.]
I-6
|
34492 |
kakelen |
kakelen:
kākǝlǝ (L286p Hamont),
kākǝlǝn (L286p Hamont),
schateren:
sxaǝtǝrǝn (L286p Hamont),
sxǭtǝrǝn (L286p Hamont)
|
Geluid voortbrengen, gezegd van een kip. Dit lemma is onderverdeeld in geluiden die de kip maakt: (1) voordat ze een ei gaat leggen; (2) nadat ze een ei gelegd heeft. [N 19, 46; L 34, 12; L 34, 13; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-12
|
30247 |
kalf |
kalf:
ka.lǝf (L286p Hamont),
kalǝf (L286p Hamont)
|
Jong rund, niet naar het geslacht onderscheiden. Zie afbeelding 3. Op de kaart is het woordtype kalf niet opgenomen. [N 3A, 15 en 20; JG 1a, 1b; Gwn V, 5, 5a en 5b; L 27, 56; R 12, 24; Wi 17; monogr.; add. uit N 3A, 4, 26a, 75a, 75b en 76; N C, 6, 7a, 7b, 8, 9a en 14b; A 9, 17a en17b; S 14]
I-11
|