24178 |
karekiet |
karekiet:
karəkit (L286p Hamont)
|
karekiet
III-4-1
|
20653 |
karnemelk |
botermelk:
botjǝrmę.lǝk (L286p Hamont),
botǝrmęlk (L286p Hamont),
butǝrmęlǝq (L286p Hamont),
bōtǝrmɛlǝk (L286p Hamont)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
20672 |
karnemelksepap |
botermelk:
Syst. Frings
bōətərmeͅl(ə)k (L286p Hamont),
boͅtərmeͅlk (L286p Hamont)
|
Karnemelksepap (mölkepap, mölkezuip, zuipe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20673 |
karnemelksepap met roggezemelen |
zemelenprut:
Syst. Frings
zemələprøt (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Karnemelksepap met roggezemelen (zemeleprut?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34249 |
karnen |
boter stoten:
[boter] stūǝtǝ (L286p Hamont),
stoten:
stuǝtǝn (L286p Hamont),
stūǝtǝn (L286p Hamont)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
34254 |
karnmolen |
botermolen:
[boter]mø̄lǝ (L286p Hamont)
|
De molen waarmee men karnt. De karnmolen staat rechtop en de verticale as draait met horizontale bewegingen. Een variant hierop is een liggende ton met een horizontale as met verticale ronddraaiende bewegingen. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 53 en 55; L 1a-m; JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-11
|
34251 |
karnstaf |
stoter:
stytǝr (L286p Hamont),
stūǝtǝr (L286p Hamont)
|
Boterstoter bestaande uit een stok met een aan de onderzijde bevestigde plank die van gaatjes is voorzien. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [A 7, 19, 20, 21 en 23; A 16, 8, 8a, 8b en 8c; L 22, 8; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c; Ge 22, 18, 19 en 20; monogr.; add. uit: N 5A (I]
I-11
|
34250 |
karnvat |
boterstand:
[boter]stān (L286p Hamont
[(van hout)]
),
stand:
stān (L286p Hamont),
stǭn (L286p Hamont),
stǭǝn (L286p Hamont
[(van hout)]
)
|
Botervat waarbij de karnstaf (zie het lemma ''karnstaf'' (12.3) in deze aflevering) met de daaraan bevestigde schijf in een op- en neergaande beweging wordt gebracht. Dit vat, waarin de melk tot boter gekarnd wordt, kan van verschillende materialen gemaakt worden. Vaak was het van hout (kersenhout kērs in L 329) of steen en soms van metaal, bijvoorbeeld van een omgebouwde melkbus (melkbus męlǝkbøs in L 322a, melktuit męlǝktø̜i̯t in L 163, 164 en 165, tuit tø̜i̯t in L 373). Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering.' [A 7, 19, 19a en 23; A 16, 8a; L 1a-m; L 22, 8 add.; L 27, 67 en 68; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 17; Ge 22, 11, 15 en 16; monogr.; add. uit N 5A (I]
I-11
|
24333 |
karper |
karper:
ook in ZND 27, 070
keͅrpər (L286p Hamont)
|
karper [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
19398 |
karpet, vloerkleed |
karpet:
kərpeͅt (L286p Hamont)
|
karpet
III-2-1
|