24513 |
kiem |
scheut:
sxø̄t (L286p Hamont)
|
scheut
III-4-3
|
33163 |
kiemen, schieten, botten van pootaardappelen |
schieten:
sxitǝ (L286p Hamont)
|
J. Goossens heeft in zijn enquêtes twee begrippen afgevraagd: "kiemen" (algemeen van een zaadje) en "botten" (gezegd van een pootaardappel, wanneer deze in de kiembak ligt); afgezien van een klein fonetisch detail zijn er géén afwijkingen tussen beide lijsten van antwoorden, behoudens in P 187, waar "botten" jongen (wellicht schertsend?) is; in Q 3, 5, 9 en 187a waar voor de aardappel botten wordt gegeven (wellicht invloed van de cultuurtaal) en in Q 156 waar voor de aardappels ze zijn gehikt werd opgegeven. De opgaven van beide lijsten zijn derhalve in dit lemma samengenomen. Kienen moet begrepen worden als een contaminatie van kiemen (voor de klinker) en kijnen (voor de slotmedeklinker). Zie ook de toelichting bij het voorgaande lemma Scheut. [N M, 16b; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit S 17]
I-5
|
22399 |
kien! |
kiem:
kiem (L286p Hamont),
kien:
ich hem ən kīn (L286p Hamont),
kien (L286p Hamont),
kin (L286p Hamont),
Ik heb kien (kienspel).
kin (L286p Hamont)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Wat roept de speler die een rijtje cijfers bezet heeft? [ZND 37 (1941)] || Kien (kienspel).
III-3-2
|
22398 |
kienen |
kiemen:
kiemen (L286p Hamont),
kiemspel:
kiemspeul (L286p Hamont),
kienen:
kienen (L286p Hamont),
kinə (L286p Hamont),
kīnən (L286p Hamont),
kienspel:
Ook als werkwoord: kinnen.
kinsp"l (L286p Hamont)
|
Er bestaat een gezelschapsspel, waarbij iedere speler kaarten krijgt met rijen nummers op; ronde blokjes met cijfers op worden uit een zak gehaald, afgeroepen en dan op de kaarten geplaatst. Hoe heet dit spel? [ZND 37 (1941)] || Kienen: het kienspel spelen.
III-3-2
|
17764 |
kies |
baktand:
baktōͅən (L286p Hamont),
dobbele tand:
dobbəl tān (L286p Hamont),
dobələ tand (L286p Hamont)
|
baktand [ZND 01u (1924)] || Baktanden (dikke tanden). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
20592 |
kieskauwen |
inwringen:
invringen (L286p Hamont)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
fijnpikker:
fienpikker (L286p Hamont),
lekmuil:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
leͅkmul (L286p Hamont)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)] || lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20571 |
kieskauwerig |
kieskeurig:
verzamelfiche ook mat. van ZND 1(a-m)
kiskørəx (L286p Hamont)
|
kieskeurig [ZND 27 (1938)]
III-2-3
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kitələ (L286p Hamont)
|
kittelen [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kaken:
ook in ZND 27, 084
kähən (L286p Hamont),
kieuwen:
ook in ZND 27, 084
kīwən (L286p Hamont)
|
kieuwen ve vis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|