21549 |
kletsen [onnozele praat vertellen] |
lulmuts (zn.):
`t is `n lulmuts (L286p Hamont),
`t is en lulmuts (L286p Hamont),
onzin vertellen:
hēj verteͅlt ōnzin (L286p Hamont)
|
Hoe zegt ge "hij vertelt onnoozelen praat (of leugens)"? [ZND 40 (1942)]
III-3-1
|
33997 |
kletsoor |
klatsoor:
kladzuǝr (L286p Hamont)
|
Dun eindje touw of leer aan het uiteinde van het snoer van de zweep dat bij het slaan een knallend geluid maakt. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 95c; L B2, 245; L 8, 142; R 14]
I-10
|
21337 |
kletswijf |
babbelwijf:
ə babəlwīf (L286p Hamont),
klappei:
ən klapäj (L286p Hamont),
klaterwijf:
ə klōͅətərwīf (L286p Hamont)
|
Hoe heet een vrouw die veel babbelt [ZND 27 1938)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kleur (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
kløər (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
kleur [ZND 01 (1922)], [ZND 28 (1938)]
III-4-4
|
32369 |
kliefblok |
kloofblok:
klø̄f˱blǫk (L286p Hamont)
|
Zwaar houten blok of boomstronk waarop de bol in stukken wordt gekliefd. [N 97, 48]
II-12
|
20720 |
kliekje |
opgewarmd eten:
Syst. Frings
oͅp˃gəweͅrmt˂ ēͅtən (L286p Hamont),
oͅp˃gəwɛrmt˂ eͅtə (L286p Hamont)
|
Kliekje, opgewarmde maaltijd (braoj, opstoovertje, prutske?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
18065 |
klierziekte |
amandelen:
amandələn (L286p Hamont),
klieren:
De meeste informanten vertalen enkel het zinnetje hij heeft klieren (in de hals) zonder een speciale benaming voor deze klieren op te geven.
klieren (L286p Hamont),
klîərən (L286p Hamont),
koningszeer:
kønexzir (L286p Hamont)
|
hij heeft klieren (in de hals). Bestaat hiervoor een speciale volksnaam ? [ZND 28 (1938)] || hoe heet de klierziekte die gezwellen in de hals veroorzaakt, die dan soms opengaan ? [ZND 36 (1941)] || koningszweer (kliergezwellen aan de hals, ook St-Marcoen geheten, Fr. scrofules) [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
17893 |
klieven |
kloven:
klȳǝvǝ (L286p Hamont)
|
Hout met een beitel of bijl in de lengterichting doorhakken, zodat het splijt. Zie ook het lemma ɛklievenɛ in de paragraaf over de kuipersvaktaal. Het betreft daar het klieven van stukken boomstam tot duigen.' [N 37, 8; N 50, 15a; N 75, 134a; monogr.]
II-12
|
24581 |
klimop |
klimop:
klemoͅp (L286p Hamont),
-
klimop (L286p Hamont),
wintergroen:
-
weentergruun (L286p Hamont)
|
klimop [ZND 36 (1941)]
III-4-3
|
31497 |
klinknagel |
klinknagel:
klēŋknãgǝl (L286p Hamont
[(mv kleŋknē̜gǝl)]
)
|
Rond metalen staafje waaraan een kop is geperst. Zie ook afb. 177. Klinknagels worden volgens de koperslager uit L 266 onder meer gebruikt om hengsels te bevestigen. Koperen klinknagels werden vroeger volgens de zegsman uit L 210 gedraaid uit koperen plaat en vervolgens door het klinknagelijzer (kleŋkngǝlīzǝr) geslagen waardoor er een kop op kwam. Zie ook het lemma "nagelijzer". [N 66, 48a-b; N 100, 18; monogr.]
II-11
|