32448 |
klompriem |
klompenriem:
klōmpǝrīm (L286p Hamont)
|
Leren band die over de klompopening van de lage en halfhoge klomp wordt bevestigd om te zorgen dat men de klomp tijdens het lopen niet verliest. De klompriem werd doorgaans niet door de klompenmaker, maar door de handelaar of door de klant zelf aangebracht. Een leren band op de klomp spijkeren noemde men in Sint-Truiden (P 176): een klonk beslaan (ǝnǝ kluŋk˱ bǝslōn). [N 60, 214c; N 97, 143; monogr.]
II-12
|
18245 |
klompschoen |
klompschoen:
klōmpsXun (L286p Hamont)
|
klompschoen (zwart) bestaande uit een houten zool en een lederen schoenachtig bovengedeelte [N 24 (1964)]
III-1-3
|
32449 |
klompspijkertje |
klompennageltje:
klōmpǝnē̜gǝlkǝ (L286p Hamont)
|
Kort spijkertje met brede, platte kop waarmee de klompenriem aan de klomp wordt vastgemaakt. [N 97, 144; monogr.]
II-12
|
20531 |
klonteren |
klonteren:
klōnteren (L286p Hamont)
|
klonteren; Hoe noemt U: Tot klonters koken, gezegd van b.v. pap (koeken, klonteren) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23280 |
kloosterorde |
orde:
ən streng orde (L286p Hamont)
|
Een strenge orde (kloosterorde geef aan of het woord mannelijk, vrouwelijk of onzijdig is. [ZND 40 (1942)]
III-3-3
|
18120 |
kloven |
kloven:
Mv. klyve.
kluf (L286p Hamont),
Mv.: klyef.
klōf (L286p Hamont)
|
kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19469 |
kluit |
eitje:
eikes (L286p Hamont)
|
bollen die gevormd worden uit kolengruis, leem en water [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|
33675 |
kluit aarde |
klot:
klot (L286p Hamont),
klǫt (L286p Hamont)
|
[N 27, 36; S 18; R 3, 8; L 28, 8; L 28, 9; L 1a-m; L B2, 290; ALE 257; Vd.; monogr.]
I-8
|
21080 |
knabbelen |
knabbelen:
knāwən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
knabbelen [knibbele] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
17921 |
knellen |
nijpen:
nīpə (L286p Hamont),
nîpen (L286p Hamont)
|
die schoenen knellen mij (doen pijn) [ZND 28 (1938)]
III-1-2
|