20668 |
koolrabisoep |
rapensoep:
Syst. Frings
rōͅpəsup (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Rapensoep (reubesop) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
28015 |
koolwand |
kolenkant:
kōǝlǝkānt (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
De wand van steenkool waartegenover de mijnwerker staat, als hij in de pijler kolen gaat delven. Zie ook de lemmata Pijler en Zijwand. [N 95, 475]
II-5
|
33269 |
koolzaad |
sloren:
slūrǝ (L286p Hamont)
|
Brassica napus L. subsp. oleifera. Naam voor het zaad en voor het hele gewas: een koolsoort die alleen om het oliehoudend zaad wordt geteeld. Het heeft felgele bloemen in de zomer. Vroeger werd het gemaaid en gedorst en werd het zaad geslagen om "smout" te verkrijgen. Vergelijk aflevering II.3, Molenaar, paragraaf Oliemolen, blz. 165-166. Vergelijk ook het lemma Koolraap: de soort gekweekt om de knol. Bij vliegop wordt opgegeven dat het een variëteit van koolzaad is; bij spoorzaad dat het als groenvoer wordt gebruikt. [JG 1a, 1b, 2b; monogr.]
I-5
|
33270 |
koolzaadolie |
zoete olie:
zyi̯tǝn ōǝ.li (L286p Hamont)
|
De olie die uit koolzaad wordt geslagen. Al sinds lang gebeurt dit olieslaan uit kool-, raap- en lijnzaad niet meer op de boerderij, maar industrieel. In Limburg is smout de gebruikelijke term voor koolzaadolie; de idiotica en het WNT zijn wat ruimer: ook voor lijnzaadolie en zelfs voor plantaardige olie in het algemeen vindt men er de benaming ɛsmoutɛ, maar in het Truierlands heeft smout ook een zeer algemene betekenis, ook smeerolie wordt eronder verstaan. Bij raapsmout wordt, in Q 9 maar ook elders, uitdrukkelijk opgegeven: "ook koolzaadolie". [JG 1a, 1b; monogr.]
I-5
|
23216 |
koor |
koor:
heͅt koer van de kêrk (L286p Hamont),
hət kūr van də kēͅrək (L286p Hamont)
|
Het (of de?) koor van de kerk. [ZND 28 (1938)]
III-3-3
|
18004 |
koorts |
koorts:
kors (L286p Hamont),
korsen (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
korsən (L286p Hamont)
|
hij heeft (de) koorts [ZND 28 (1938)] || koorts [RND]
III-1-2
|
33806 |
koot |
koot:
kuǝt (L286p Hamont)
|
Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
19856 |
kop |
jatte:
žat (L286p Hamont),
kop:
kǫ.p (L286p Hamont)
|
[JG 1a, 1b]tas, kop om uit te drinken
I-9, III-2-1
|
27995 |
kop van de pijler |
kop:
kǫp (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Het einde van de pijler, in het algemeen tevens het hoogste punt van de pijler. De woorden en woorddelen (pijler) en (streb) zijn fonetisch gedocumenteerd in het lemma Pijler. [N 95, 280]
II-5
|
33063 |
kop van de schoof |
kop:
kǫp (L286p Hamont)
|
De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b]
I-4
|