e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kreupel zijn (het is/staat) kreupel: krø̄pǝl (Hamont) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9
kribbebijter kribbijter: krebī.tǝr (Hamont) Nerveus paard dat met de snijtanden in de kribbe of op een ander hard voorwerp bijt, de lucht hoorbaar naar binnen zuigt en kreunt. Dit leidt dikwijls tot indigestie. Een kribbebijter is te herkennen aan de sterke afslijting van de wrijfvlakken, vooral aan de voorrand der snijtanden. Een kribbebijter zuigt wel lucht op; het woord is echter geen synoniem van windzuiger (4.4.5). [JG 1a, 1b; A 48A, 41b; N 8, 62o en 84f; add. uit N 52] I-9
krielkip krielhen: krilhen (Hamont) Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.] I-12
krijgertje spelen latsen: latsen (Hamont, ... ), latsən (Hamont), /  latsen (Hamont, ... ), letsen: letsen (Hamont), /  letsen (Hamont), poesje jagen: poeske jagen (Hamont), vangen: ze zien ent vangen (Hamont) / [SND (2006)] || Een slag met de vuist op de rug (bij sommige kinderspelen). [ZND 33 (1940)] || Lievelingsspel 2. [SND (2006)] || Lievelingsspel 3. [SND (2006)] || tikketje spelen [SND (2006)] || Ze spelen krijgertje, ... katje enz.: het kinderspel waarbij een kind de andere naloopt en ze tracht te raken. [ZND 36 (1941)] III-3-2
krijt krijt: e stuk wit kriejt (Hamont), e stukske wit kriet (Hamont), ə stuk wit kriet (Hamont), ə støk wet krit (Hamont), ’n stuk wiet krīt (Hamont) Een stuk wit krijt. [ZND 37 (1941)] III-3-1
kroonkandelaar, luster luster: lystər (Hamont), kostbaar stel bestaande uit meerdere lampen  lystər (Hamont) lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || luster III-2-1
kropgat kropgat: krǫp˲gat (Hamont), krǫp˲gǭ(w)ǝt (Hamont) Het gat dat zich midden in de loper bevindt en waarin het te malen graan loopt. Kweern in het woordtype kweernoog (l 331) verwijst naar de in die plaats gebruikelijke term voor de handmolen. Zie het lemma ɛhandmolenɛ.' [N O, 18o; A 42A, 35; N D, 8; Sche 53; Vds 129; Jan 128; Coe 93; Grof 119; N O, 18h] II-3
kruias, kruirad kruias: kryas (Hamont) Het wiel of de as onderaan de staart aan de buitenzijde van de molen, waarmee de molen of de molenkap met behulp van kettingen of touwen naar de wind gedraaid wordt. Zie ook afb. 21 en 23. Een aantal woordtypen is een pars pro toto. [N O, 30a; A 42A, 58; monogr.] II-3
kruidenpannenkoek kruidkoek: met kruid  kroetkoek (Hamont) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
kruien kruien: krui̯ǝ (Hamont), kryjǝn (Hamont), wegdoen: wɛx˱dūn (Hamont) De molen of molenkap draaien met als doel de wiekenas in de windrichting te plaatsen. [N O, 30i; N O, 30k; A 42A, 56; monogr.] || Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13, II-3