20009 |
begonia (begonia rex) |
begonia:
bəjōnija (L286p Hamont)
|
begonia
III-2-1
|
20430 |
begrafenis |
begrafenis:
bəgraffənis (L286p Hamont),
bəgràffənis (L286p Hamont)
|
begrafenis; een schoone - [ZND 32 (1939)]
III-2-2
|
18798 |
begrip, besef |
begrip:
bəgrep (L286p Hamont),
belul:
belul (L286p Hamont),
cf. Schuermans s.v. "belul"; waarsch. is benul ontstaan uit het oudere belul: cf. WNT s.v. "benul
bəlul (L286p Hamont),
benul:
waarsch. is benul ontstaan uit het oudere belul: cf. WNT s.v. "benul
bənul (L286p Hamont),
bezei:
(er staat als trefwoord "bezaai")
bəzééi-j (L286p Hamont)
|
begrip; langzaam van begrip || benul || benul, besef || benul, besef, begrip || overleg, verstand, wijsheid
III-1-4
|
33776 |
beide beenderen van de onderkaak |
kaak(s)been:
kāǝksbīǝn (L286p Hamont),
scharen:
sxērǝn (L286p Hamont)
|
De scha(a)r(en) of het geschaar vormen de beide takken van de onderkaak van een paard en de uitwendige holte in het achterste gedeelte daarvan. Zie afbeelding 2.11. [JG 1a, 1b; N 8, 30]
I-9
|
22906 |
beieren |
beieren:
beieren (L286p Hamont)
|
Beieren. [Willems (1885)]
III-3-2
|
31305 |
beitel |
beitel:
bęjtǝl (L286p Hamont)
|
De algemene benaming voor het stalen werktuig met een wigvormige snede dat dient om bijvoorbeeld gaten of uitsparingen in hout te steken of te hakken. Beitels die door houtbewerkers worden gebruikt, bestaan uit een beitelblad dat aan de onderzijde in een snede uitloopt en aan de bovenzijde via een versmalling, de hals, en vervolgens een verbreding, de borst, in een pin eindigt. Deze pin, de arend, wordt in het houten handvat van de beitel gestoken. Zie ook afb. 63 en vgl. het lemma ɛbeitelɛ in Wld II.11, pag. 33. Het betreft daar de beitel met een andere vorm die door de smid wordt gebruikt bij het doorhakken en splijten van koud of verhit metaal.' [N 53, 34a; N G, 24; L 1a-m; L 21, 12; L 45, 12a; L A2, 434; A 14, 12a; monogr.]
II-12
|
24301 |
bek |
bek:
bek (L286p Hamont),
muil:
moĕl (L286p Hamont),
mul (L286p Hamont)
|
bek [Willems (1885)] || muil [Willems (1885)]
III-4-2
|
32648 |
bek van de schaar |
puntschaar (van het strijkbord):
pø.ntsxǭǝr (L286p Hamont)
|
Met de bek van een ploegschaar wordt de punt, het spits toelopende voorste deel bedoeld. De schaar is zodanig aangebracht, dat de bek op of vlak voor de spits van de ploegzool staat. Voor wat de termen neus, naas, snuit en spits betreft, zie men ook wat daarover in het lemma ploeghoofd wordt opgemerkt. [N 11, 31.I.b + 33b + 38 add.; N 11A, 85c + 87a + 88a + 89a add; monogr.]
I-1
|
21514 |
bekeuren |
proces maken:
perces maken (L286p Hamont),
prəseͅs mākən (L286p Hamont)
|
beboeten [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
21684 |
bekostigen? |
bekostigen:
ps. omgespeld volgens Frings.
bəkø͂ͅstəgən (L286p Hamont)
|
Betekenis en uitspraak van: het werkwoord bekostigen = betalen, b.v. "dat kan ik niet bekostigen? [bekostigen, beköstigen?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|