33250 |
loof van de bieten afplukken |
bladen:
blø̜̄i̯ǝ (L286p Hamont),
blǭi̯ǝ (L286p Hamont)
|
Als de bieten uit de grond getrokken zijn, worden ze op rijen gelegd en worden de bladeren van de knollen afgesneden of afgeplukt. Bij mechanisch rooien gebeurt het wel dat het loof wordt afgesneden als de bieten nog in de grond staan. [N 12, 48; monogr.]
I-5
|
21686 |
loon |
traktement:
ps. omgespeld volgens Frings.
traktəmēnt (L286p Hamont)
|
loon, wat men verdient [N 21 (1963)]
III-3-1
|
27697 |
loonkantoor, loonhal |
betaalkelder:
bǝtǭǝlkɛldǝr (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Plaats waar het loon uitbetaald wordt. [N 95, 28; N 95, 977]
II-5
|
27574 |
loonzakje |
loonbuiltje:
luǝnbylkǝ (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Maurits]),
loonzakje:
lūǝnzɛkskǝ (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Maurits])
|
Volgens de informant van Q 15 was het loonzakje al vroeg in onbruik. De arbeider kreeg daarna van zijn opzichter een loonstrookje en tegen inlevering hiervan werd zijn loon uitbetaald. [N 95, 980]
II-5
|
21596 |
loop van een geweer |
loop:
de leup van e geweer (L286p Hamont),
də lūəp vḁnə gewejər (L286p Hamont)
|
De loop van een geweer [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
20132 |
loops |
heet:
hiət (L286p Hamont)
|
loops, geslachtsdriftig ve teef [N 19 (1963)]
III-2-1
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
scheut (L286p Hamont)
|
loot [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
lōēëpen (L286p Hamont),
luǝpǝn (L286p Hamont),
luəpə (L286p Hamont),
luəpən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
lūəpən (L286p Hamont)
|
de jongens lopen op stelten (stok met voetplankje) [ZND 07 (1924)] || lopen [ZND 25 (1937)], [ZND m] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
19500 |
loper |
loper:
lȳǝpǝr (L286p Hamont),
lōǝpǝr (L286p Hamont)
|
De bovenste, draaiende molensteen. De loper had in Q 99 drie soorten kerven, de ligger daarentegen maar één. Zie ook het lemma ɛscherpselɛ.' [N O, 17c; A 42A, 31; N D, 7; Sche 47; Vds 85; Jan 121; Coe 98; Grof 117; monogr.]
II-3
|
34008 |
losgetuigd leiden |
los leiden:
lǫs lē̜i̯ǝn (L286p Hamont)
|
Een paard zonder zadel en niet tussen berries leiden met de teugel. [N 8, 101c]
I-10
|