26084 |
molenromp |
romp:
rōmp (L286p Hamont)
|
Het stenen, torenachtige bouwwerk waarop de draaibare kap van de Hollandse molen rust; ook de met riet gedekte romp. [N O, 50a; N O, 50b; Sche 22]
II-3
|
26436 |
molenstenen |
stenen:
st ̇ī ̞ǝn (L286p Hamont
[(enkelvoud: stī ̞ǝn)]
)
|
De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.]
II-3
|
26068 |
molentrap |
trap:
trap (L286p Hamont)
|
De trap aan de voorweeg van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48f; Sche 17]
II-3
|
34572 |
molenwagen |
moneziekar:
monēzīkē̜r (L286p Hamont)
|
Vierwielige wagen met vaste voor- en zijwanden, waarvan de bak op veren rust. Het voor- en achterstel zijn met elkaar verbonden door middel van twee draagbalken. Het voorste asstel draait gemakkelijk door middel van metalen ringen die op de asbalk liggen. Deze wagen is lichter dan de langwagen, omdat de wielen lichter zijn. [N 17, 43b; N G, 51 + 71a; JG 1d]
I-13
|
32856 |
molshoop in het grasland |
molshoop:
(mv mõ̜lshūǝp)
mõ̜lshūǝp (L286p Hamont),
(mv mǫlshȳǝp)
mǫlshūǝp (L286p Hamont)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
21598 |
mompelen |
brommen:
bromən (L286p Hamont),
grollen:
groͅlən (L286p Hamont),
grommen:
gromən (L286p Hamont)
|
Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
17758 |
mond |
mond:
groëte moond (L286p Hamont),
gruətə mōnt (L286p Hamont),
grūətə mōͅnt (L286p Hamont),
munt (L286p Hamont)
|
een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
mond- en klauwzeer:
mǫnt ęn klǫu̯wzēr (L286p Hamont)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
22681 |
mondstuk |
bek:
de bek (L286p Hamont),
embouchure (fr.):
B.v. Ich hem vandaa noauw es gènne-n-ammezuur: ik kan het blaasinstrument vandaag niet goed aan de mond zetten om zuiver en goed te blazen.
amməzuur (L286p Hamont),
Ik heb geen ammezuur om te spelen.
aməzy(3)̄ər (L286p Hamont),
mondstuk:
moendstuk (L286p Hamont),
mondstuk (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
mɛndstök (L286p Hamont)
|
Ammezuur: [embouchure, mondstuk van een blaasinstrument]. || Ammezuur: embouchure. || Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)]
III-3-2
|
25063 |
mondvol |
hap:
ənə hap bietən (L286p Hamont),
ps. omgespeld volgens Frings.
nən hap āfbītən (L286p Hamont),
ənən hāp āfbītən (L286p Hamont)
|
hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|