e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hamont

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
molenromp romp: rōmp (Hamont) Het stenen, torenachtige bouwwerk waarop de draaibare kap van de Hollandse molen rust; ook de met riet gedekte romp. [N O, 50a; N O, 50b; Sche 22] II-3
molenstenen stenen: st ̇ī ̞ǝn (Hamont  [(enkelvoud: stī ̞ǝn)]  ) De algemene benaming voor de stenen waarmee het graan gemalen wordt. Het woordtype kwernstenen duidt de stenen van een handmolen aan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel ømolenŋ- het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 17a; N D, 5; Sche 46; Jan 119; Coe 96; Grof 115; monogr.] II-3
molentrap trap: trap (Hamont) De trap aan de voorweeg van de standerdmolen. Zie ook afb. 21. [N O, 48f; Sche 17] II-3
molenwagen moneziekar: monēzīkē̜r (Hamont) Vierwielige wagen met vaste voor- en zijwanden, waarvan de bak op veren rust. Het voor- en achterstel zijn met elkaar verbonden door middel van twee draagbalken. Het voorste asstel draait gemakkelijk door middel van metalen ringen die op de asbalk liggen. Deze wagen is lichter dan de langwagen, omdat de wielen lichter zijn. [N 17, 43b; N G, 51 + 71a; JG 1d] I-13
molshoop in het grasland molshoop: (mv mõ̜lshūǝp)  mõ̜lshūǝp (Hamont), (mv mǫlshȳǝp)  mǫlshūǝp (Hamont) Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.] I-3
mompelen brommen: bromən (Hamont), grollen: groͅlən (Hamont), grommen: gromən (Hamont) Hoe noemt men binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
mond mond: groëte moond (Hamont), gruətə mōnt (Hamont), grūətə mōͅnt (Hamont), munt (Hamont) een grote mond [ZND 31 (1939)] || mond [RND] III-1-1
mond- en klauwzeer mond- en klauwzeer: mǫnt ęn klǫu̯wzēr (Hamont) Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.] I-11
mondstuk bek: de bek (Hamont), embouchure (fr.): B.v. Ich hem vandaa noauw es gènne-n-ammezuur: ik kan het blaasinstrument vandaag niet goed aan de mond zetten om zuiver en goed te blazen.  amməzuur (Hamont), Ik heb geen ammezuur om te spelen.  aməzy(3)̄ər (Hamont), mondstuk: moendstuk (Hamont), mondstuk (Hamont, ... ), mɛndstök (Hamont) Ammezuur: [embouchure, mondstuk van een blaasinstrument]. || Ammezuur: embouchure. || Hoe heet het mondstuk van een muziekinstrument; zet het bepalend lidwoord er voor, zodat het geslacht duidelijk wordt. [ZND 39 (1942)] III-3-2
mondvol hap: ənə hap bietən (Hamont), ps. omgespeld volgens Frings.  nən hap āfbītən (Hamont), ənən hāp āfbītən (Hamont) hap (mondvol) (afbijten) [ZND 32 (1939)] III-4-4