33245 |
bietenveld |
rapenland:
rǭpelant (L286p Hamont),
rǭpelānt (L286p Hamont),
rapenveld:
rǭpǝvęlt (L286p Hamont)
|
Met bieten of rapen bezaaid stuk land. [L 41, 2; monogr.]
I-5
|
34345 |
biggen werpen |
baggen:
bagǝn (L286p Hamont),
bágǝn (L286p Hamont)
|
Biggen ter wereld brengen. [N 19, 13; JG 1a, 1b, 2c; monogr.; N C, add.]
I-12
|
28399 |
bij |
bij/bie:
bęj (L286p Hamont)
|
De gewone honingbij. Het lichaam van de bij bestaat uit drie delen: 1) de kop of het voorlijf met de voelhorens, de ogen, de tong en de kaken, 2) de borstkas met de poten en de vleugels, 3) het achterlijf waarin twee magen zitten, de honingmaag en de spijsmaag. In het uiteinde van het achterlijf zit de angel die de bij als wapen gebruikt. De bij leeft uitsluitend in en met een gemeenschap of volk. Men onderscheidt drie verschillende verschijningsvormen: koninginnen, darren en werkbijen. De bij zuigt nectar uit bloemen en maakt er honing van. Binnen dit lemma is gekozen voor het woordtype bij/bie, omdat het niet steeds duidelijk is of de dialectvarianten door één van beide c.q. welke dialectvarianten door de een en welke door de ander vertegenwoordigd worden. Bij de overige lemmata in deze aflevering worden de hier bedoelde dialectvarianten, voorkomend als simplex zowel als in samenstellingen, verantwoord door middel van het woordtype (-)bij(-). [N 63, 12a; N 63, 12b; N 63, 12c; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 1a; JG 2c; L 1a-m; S 3; N 63, 62a; Ge 37,1; A 9,1; monogr.]
II-6
|
34152 |
bij dekking bevrucht |
doorgegaan:
dōrgǝgǭǝn (L286p Hamont)
|
De koe is in eerste instantie vermoedelijk bevrucht, als de volgende tochtigheid uitblijft. Na verloop van tijd kan men constateren dat ze drachtig is geworden. [N 3A, 32a]
I-11
|
21655 |
bij handslag verkopen |
uit de hand verkopen:
ps. omgespeld volgens Frings.
ut də hānt vərkōͅxt (L286p Hamont)
|
handslag, Iets bij ~ verkopen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33857 |
bij het stappen de hoeven naar buiten bewegen |
frans staan:
frāns stǭǝn (L286p Hamont),
maaien:
mɛ̄i̯ǝn (L286p Hamont)
|
In dit lemma staan ook de antwoorden op vraag N 8, 77: "met de hoeven naar buiten gekeerd staan". [N 8, 72, 75, 77, 78a en 86]
I-9
|
33861 |
bij het stappen de hoeven niet voldoende opheffen |
sloffen:
slofǝn (L286p Hamont)
|
[N 8, 80]
I-9
|
33858 |
bij het stappen de voeten naar binnen keren |
haaks:
haks (L286p Hamont)
|
De hoeven staan haaks of op zijn Vlaams, in tegenstelling met de Franse stand (zie het vorige lemma). [N 8, 72 en 86]
I-9
|
20280 |
bij onze buren hebben ze een baby gekregen |
hier neven hebben ze een kleine gekregen:
hĭĕ néffə hemmə zə nə klénnə gəkreegə (L286p Hamont)
|
Hoe zegt men: Bij onze buren hebben ze een baby gekregen [ZND 49 (1958)]
III-2-2
|
25522 |
bijbaksel |
ovenkoek:
ovenkoek (L286p Hamont)
|
De vraagstelling in de enqu√™tevraag OB 2, 6 luidde: "Hoe werd de laatste deegrest verwerkt, indien er niet meer voldoende was voor een gans brood? Hoe heet wat men ermee bakte?" Het woordmateriaal valt uiteen in drie groepen. De eerste groep biedt dialectvarianten waarvan de betekenis is "appelbroodje" of "appel in deeg gerold", de tweede groep geeft een minder specifieke betekenis als "klein broodje" en de derde groep woorden heeft als betekenis voor de deegrest "zuurdeeg". Deze laatste groep is overgeheveld naar het lemma ''zuurdeeg''. Dit bakken van deegresten heeft tweeërlei functies: ten eerste het gerieven van de kinderen die ook iets willen meebakken en ten tweede het testen van de hittegraad van de oven (Weyns blz. 49 en 51). Het woordmateriaal uit dit lemma komt alleen uit Belgisch Limburg.' [OB 2, 6]
II-1
|