17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
duwen:
doͅuwən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
dunne benen:
døn biən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
stokjes:
steͅkskəs (L286p Hamont)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33764 |
rechterkant van het paard |
buitenkantse kant:
butǝkānsǝ kānt (L286p Hamont)
|
Tegenovergestelde kant van de plaats waar de voerman gaat. [N 8, 9 en 10]
I-9
|
17616 |
rechtstaande oren |
flaporen:
flapurən (L286p Hamont),
flapuərən (L286p Hamont)
|
oor: rechtstaande oren [fikoorkes] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22883 |
rechtsvoor |
rechtsbuiten:
rechts- / linksbuiten (L286p Hamont)
|
Hoe noemt U in uw dialect de speler, die in een voetbalteam de uiterst linkse of uiterst rechtse positie in de aanvalslijn bekleedt?
III-3-2
|
18961 |
rechtvaardig |
rechtvaardig:
rechtvēͅrdig (L286p Hamont),
rəchtvēͅrdech (L286p Hamont)
|
Rechtvaardig. [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
19128 |
redeneren |
raisonneren:
rezzənêêrə (L286p Hamont)
|
raisonneren; verstandig praten
III-1-4
|
25083 |
reeks, rij |
rij:
rij (L286p Hamont)
|
rij [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
32868 |
reepje overschietend gras |
wissen laten staan:
wesǝ lǭǝtǝ stǭǝn (L286p Hamont)
|
Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96]
I-3
|
22810 |
refrein |
refrein:
refrein (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont,
L286p Hamont)
|
Een refrein (het steeds terugkerende gedeelte van een lied). [ZND 41 (1943)]
III-3-2
|