id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18058 | rochelen | kruchen: krochen (Hamont) | rochelend hoesten III-1-2 |
33478 | rode aalbes | sint-jansberen: verzamelfiche, ook mat. van ZND01, u en ZND02, 4 sint-jansbeer (Hamont) | aalbes [ZND 01 (1922)] I-7 |
33257 | rode klaver | rode klaver: rūǝi̯ǝ [klaver] (Hamont) | Trifolium pratense L. Een 15 tot 50 cm hoge plant met paarsrode of roze bloemhoofdjes, die van juni tot de herfst bloeien. Rode klaver wordt vooral als veevoeder geteeld. Rode klaver gedijt, overigens evenals witte klaver, het best "onder dekvrucht", d.w.z. dat het tegelijk met een winterkoren wordt gezaaid en dan pas opkomt wanneer die dekvrucht in de herfst is geoogst. In het volgende seizoen wordt de klaver dan geweid of enkele malen gemaaid. Rode klaver is wat "kieskeuriger" dan witte klaver, stelt hogere eisen aan de grond, maar schiet goed recht op en laat zich gemakkelijker maaien. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.] I-5 |
34033 | rode koe | rode koe: rūi̯ [koe] (Hamont) | Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 124] I-11 |
34034 | rode koe met geheel witte kop | witkop: wetkǫp (Hamont) | [N 3A, 125a] I-11 |
34035 | rode koe met witte kop en rode vlekken om de ogen | witkop: wetkǫp (Hamont) | [N 3A, 125b] I-11 |
20655 | rode kool | rode kool: roeie kuel (Hamont, ... ), roeiekoel (Hamont), rūi kyəl (Hamont), rūijəkūəl* (Hamont), rūjə kūəl (Hamont) | rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [Goossens 1b (1960)], [ZND 34 (1940)] I-7, III-2-3 |
21733 | roede | roede: ru ̞j (Hamont) | Elk van de twee zware houten of ijzeren balken die kruislings door de askop gaan. De roeden vormen het lichaam van de vier molenwieken, waarop de hekwerken zijn bevestigd. Zij zitten vastgespied in de kop van de molenas. Een houten roede bestaat uit drie delen: het middenstuk, dat door de askop steekt (de borst) en daarop bevestigd de twee eigenlijke roeden of einden. Zie ook afb. 36 en 37. [N O, 1a; N O, 6b; Sche 30; monogr.; Vld] II-3 |
26218 | roedegaten | gater van de assekop: gǭtǝr van dǝn asǝkǫp (Hamont) | De twee gaten in de askop waarin de roeden worden bevestigd. Zie ook afb. 45. [N O, 10c; A 42A, 75] II-3 |
26162 | roedewiggen | zijspieën/-spijen: zęjspējǝ (Hamont) | De houten wiggen waarmee de roeden vooraan of opzij in de askop worden vastgezet. [N O, 3a; A 42A, 76] II-3 |