32880 |
snede van het blad van de zeis |
waat:
wǭ.ǝt (L286p Hamont)
|
De scherpe snijdende binnenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 4. Bedoeld is hier de algemene benaming voor de snijkant van de zeis. In sommige gebieden, met name in enkele dorpen tussen het waat-gebied (in het noorden van Belgisch Limburg) en het snede-gebied (in het zuiden ervan) wordt onderscheid gemaakt tussen de eigenlijke snede en het haarpad: de smalle rand die bij het haren op het zeisblad wordt geslagen en waarvan de snede het uiteinde vormt. Zie voor deze laatste het volgende lemma: ''haardpad''. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in gebracht.' [N 18, 68d; JG 1a, 1b, 2c; add. uit N 17, 100; monogr.]
I-3
|
20523 |
snee brood |
snede:
snēj (L286p Hamont),
snèj (L286p Hamont),
snede brood:
sneͅj bruət (L286p Hamont)
|
een snede brood [ZND 06 (1924)] || snede; Hoe noemt U: Een snee brood (snee, rondommer) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
22346 |
sneeuwbal |
sneeuwbal:
Ss. sub sneeuw.
sneeuwbal (L286p Hamont)
|
[Sneeuwbal].
III-3-2
|
25192 |
sneeuwbui |
sneeuwbui:
snøwboͅyj (L286p Hamont)
|
sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snjøͅwə (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
snuwwen (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
snøͅwə (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)]
III-4-4
|
22903 |
sneeuwman |
sneeuwman:
Ss. sub sneeuw.
sneeuwman (L286p Hamont)
|
[Sneeuwpop].
III-3-2
|
25191 |
sneeuwx |
meuw:
møw (L286p Hamont),
sneeuw:
snjøw (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
snuw (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
snø͂ͅw (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
snøͅw (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
sneeuw [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] || sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
21237 |
sneltrein |
expres (<fr.):
ənə expres (L286p Hamont),
ənən eͅkspreͅs (L286p Hamont)
|
Sneltrein. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
33514 |
snijbonen |
snijbonen:
sneͅibūən* (L286p Hamont)
|
snijboon
I-7
|
17762 |
snijtand |
bijttanden:
bīttān (L286p Hamont),
snijtand:
snejtoͅən (L286p Hamont),
snijj tān (L286p Hamont)
|
snijtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|