18134 |
snijwonde |
snee:
snej (L286p Hamont),
Vgl. hij het zech gesne:jen.
snēj (L286p Hamont)
|
snede (insnijding) in de vinger [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
snotteren:
snoͅtərən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
20590 |
snoepen |
snetsen:
snetsen (L286p Hamont),
snoepen:
snupə (L286p Hamont)
|
snoepen [ZND 07 (1924)]
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
iets lekkers:
iets lekkers (L286p Hamont),
snoep:
snoep (L286p Hamont)
|
snoepgoed; Hoe noemt U: Zoetigheid, lekkernij, snoeperij, snoepgoed (mem, smul, lekker, lakker, snoep, lekkergoed, lekkerigheid, sneukelderij, snuisterij, kokerel, zoetigheid, grevegoed) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
babbeltje:
babbelke (L286p Hamont),
kluitje:
kluutsje (L286p Hamont),
snoepje:
snūpke (L286p Hamont)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)] || zuurtje
III-2-3
|
33996 |
snoer |
leren riem:
lē̜rǝ rim (L286p Hamont)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
snor:
snor (L286p Hamont),
snoͅr (L286p Hamont)
|
Hij heeft nog geen snor (Fr. moustache). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
34510 |
snot |
snot:
snǫt (L286p Hamont)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
snotneus:
wansnoͅtnøs (L286p Hamont),
w⁄a͂[n} snotnø̄s (L286p Hamont)
|
Wat een snotneus! [ZND 07 (1924)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotbel:
snoͅdbeͅl (L286p Hamont),
snoͅtbeͅl (L286p Hamont),
snotterbel:
snotərbeͅl (L286p Hamont),
snōətərbeͅl (L286p Hamont)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|