20677 |
stamppot |
potage:
petazzie (L286p Hamont),
Syst. Frings
pətazi (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
pətázi (L286p Hamont),
Syst. Frings ~ = stamppot
pətazi (L286p Hamont)
|
fijngemaakte aardappelen met groente door elkaar gemengd || Stamppot, heel in het algemeen [N 16 (1962)] || Wat verstaat u onder: potaage, petazzie (soep, gekookte groente of stamppot?) a.u.b. ook de uitspraak aangeven [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20757 |
stamppot met stokvis |
pratmoes:
Syst. Frings
pratmus (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
Stamppot van aardappelen met stokvis en uien (pratmoes, stieveleknech, kalvètsj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25987 |
standerd |
stander:
standǝr (L286p Hamont)
|
De zware verticale houten balk waar de vierkante romp of molenkast van de standerdmolen op rust. Zie ook afb. 12. [N O, 42a; A 42A, 90; Sche 12]
II-3
|
25960 |
standerdmolen |
kasmolen:
kas[molen] (L286p Hamont),
standermolen:
standǝr[molen] (L286p Hamont)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|
33847 |
stapvoets gaan |
stappen:
stapǝn (L286p Hamont)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
26273 |
staven |
staven:
stāvǝ (L286p Hamont)
|
De spijlen van het rondsel of van de wieg in zowel de water- als de windmolen. Zie ook afb. 58. In de meeste watermolens uit het onderzoeksgebied was het rondsel vervangen door een, vaak metalen, kamrad. De benamingen voor de kammen van dit soort raderen zijn geplaatst in het lemma ɛkammenɛ.' [N O, 14b; N O, 50f; Vds 92; Jan 103; Coe 83]
II-3
|
21260 |
steeg, steegje |
steeg, steegje:
stegskə (L286p Hamont),
straat, straatje:
strötje (L286p Hamont)
|
Steeg (smal straatje). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
steek:
stēk (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
steekje:
Bij het naaien: trochelstek.
stekskə (L286p Hamont)
|
een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || een steek met een mes [ZND 07 (1924)]
III-1-2
|
25990 |
steekband, standvink |
standpin:
stãntpen (L286p Hamont)
|
Elk van de acht schuine steunbalken die de standerd steunen. Zie ook afb. 12. De woordtypen stut (K 357, P 51) en schruutbalk (l 289) worden in de betreffende plaatsen ook gebruikt als benaming voor de binnenste en de buitenste steekband. [N O, 42d; N O, 42e; N O, 42f; Sche 13; A 42A, 90 add.; A 42A, 91]
II-3
|
27329 |
steel |
steel:
stēl (L286p Hamont)
|
Het doorgaans houten deel van de zweep dat de voerman in de hand houdt en waaraan het zweepsnoer (cf. lemma Snoer) bevestigd is. [N 13, 95a; monogr.]
I-10
|