19431 |
vegen, keren |
keren:
kērən (L286p Hamont),
kēərə (L286p Hamont),
kīrən (L286p Hamont)
|
de vloer vegen, keren (zonder water) [ZND 34 (1940)] || vegen
III-2-1
|
28220 |
veiligheidslamp |
smoutlamp:
smǫwtlāmp (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Domaniale])
|
Benzinemijnlamp, werd vroeger gebruikt voor de verlichting ondergronds. Tegenwoordig dient hij om te controleren of er mijngas op het werkpunt aanwezig is. De benzinelamp berust op de ontdekking van de Engelse natuurkundige Davy. Deze stelde vast, dat een gasvlam niet door een stuk fijn gaas sloeg, wanneer hij dit gaas boven de vlam hield; zelfs niet wanneer er mijngas boven dit gaas aanwezig was. Een benzinelamp kan dus tijdelijk in een mengsel van lucht en mijngas branden, zonder dat dit mengsel ontstoken wordt (Handb. H. pag. 17). Op de mijn Maurits maakten volgens de invuller uit Q 15 de schiethouwer en de meesterhouwer gebruik van de veiligheidslamp, terwijl de dienstdoende opzichter in het bezit was van een koperen veiligheidslamp (zie het lemma Koperen Mijnlamp). [N 95, 242; N 95, 263; monogr.; Vwo 112; Vwo 717]
II-5
|
34244 |
vel op gekookte melk |
lies:
līs (L286p Hamont),
liest:
lest (L286p Hamont)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|
20943 |
vel op melk |
lies:
ook mat. van ZND 14, vr. 23
list (L286p Hamont),
līs (L286p Hamont)
|
velletje op melk [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
liäwerik (L286p Hamont),
ljøͅwəreͅk (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
liewerk:
[løͅuwərək (L286p Hamont),
veldliewerk:
vēltløͅuwərək (L286p Hamont)
|
leeuwerik [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || veldleeuwerik
III-4-1
|
32842 |
veldstrengen |
hachten:
há.xtǝn (L286p Hamont),
strangen:
stręŋ (L286p Hamont)
|
De beide koorden of kettingen waaraan een paard via het zwenghout een akkerwerktuig voorttrekt; vergelijk afb. 98. Deze zijn gewoonlijk langer dan de strengen van een paard dat voor een kar of wagen gespannen is. Termen die toepasselijk zijn op de strengen en het zwenghout tezamen, zijn bijeengezet aan het einde van dit lemma. Voor varianten of delen daarvan in de ''...''-vorm zij verwezen naar de lemmata ''ploeg'' en ''zwenghout''. De in het vorige lemma onderscheiden typen eegdhaam, eeghaam, eghaam en hun varianten zijn hieronder meestal door ''eghaam'' resp. ''eghaam'' gesubstitueerd. [.IG 1b + 1c + 2c; N 11A, 103d; N 13, 57 + 58; div.; monogr.]
I-2
|
33696 |
veldweg |
veldpaadje:
vɛltpęi̯kǝn (L286p Hamont),
veldweg:
vɛ̄ltwēx (L286p Hamont)
|
Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.]
I-8
|
26403 |
velg |
velling:
vɛleŋ (L286p Hamont),
(mv)
vęleŋs (L286p Hamont)
|
De oorspronkelijke betekenis van de term velg is "elk van de vier tot zes gebogen houten blokken, die samen de rand van het wiel vormen en waarin de spaken vastgemaakt worden". Een aparte term voor de volledige houten rand bestond oorspronkelijk niet. Er is verwarring rond de term gekomen bij de opkomst van de fiets- en de autowielen, waarvan de randen niet uit aparte deeltjes bestonden, maar die uit één stuk gemaakt waren. Deze randen werden ook "velgen" genoemd. De verwarring blijkt duidelijk uit het feit dat voor zowel het houten blok als voor de volledige rand dezelfde termen, velg en velling, werden opgegeven en in de opgaven verschijnt vaak het meervoud, vooral in de betekenis van "houten rand". Sommige opgaven zijn echter samenstellingen, waaruit de betekenis eenduidig blijkt. Deze woordtypes staan onder B. en C. geordend en betekenen resp. "houten blok" en "wielrand". [N 17, 65a-b + add; N G, 45a-b; JG 1a; JG 1b; JG 2b; A 4, 20a + c; L 20, 20c; monogr.]
I-13
|
33475 |
venster onder een dakwelving |
koekoek:
kūkūk (L286p Hamont)
|
Bedoeld wordt een vertikaal venster of luik onder een welving van het dak in het dak. Het dient om de zolder te belichten en (vooral) te beluchten, minder om er iets door te steken. De vorm is vaak een halve cirkel (zie het lemma "half-cirkelvormig raam", 4.2.15). De benamingen zijn soms gelijk aan die van het dakvenster (zie dat lemma) of andere vensters in het dak. Zie ook het lemma "gat in eeen klein dakschild" (4.2.10). [N 4A, 45d]
I-6
|
30317 |
vensterbank |
glasdorpel:
glǭǝs˱dø̜̄rǝpǝl (L286p Hamont),
latei:
latɛj (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
vensterbank:
vēnstǝrbaŋk (L286p Hamont),
vēnstǝrbā̄ŋk (L286p Hamont),
vęnstǝrbāŋk (L286p Hamont)
|
Min of meer breed houten of stenen dekstuk aan de binnenzijde van een raam op hoogte van de onderdorpel. Zie ook afb. 57b. Een stenen vensterbank werd in P 48 van 'arduin' ('ardø̜̄n'), in K 314 van 'arduinsteen' ('ardoanstiǝn'), in L 366 van naamse steen en in K 317 van 'marmer' ('męlǝbǝr') vervaardigd. [N 55, 44b; S 39; L 8, 37b; L 31, 12b; L B1, 168; A 46, 10c; monogr.]
II-9
|