id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
21542 | vijf frank | vijf frank: ps. omgespeld volgens Frings. vīf fraŋ (Hamont) | 5 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1 |
21538 | vijfentwintig centiem | kwart: kwart (Hamont), kwartje: ə kwartjə (Hamont) | Bestaat er een dialectnaam voor een stuk van 25 centimes? [ZND 28 (1938)] III-3-1 |
21621 | vijftig frank | vijftig frank: ps. omgespeld volgens Frings. fiftəx fraŋ (Hamont) | 50 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)] III-3-1 |
25354 | vijl | vijl: vil (Hamont) | In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12 |
31371 | vijlen | vijlen: vilǝ (Hamont) | Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.] II-12 |
24961 | vijver | vijver: vīvǝr (Hamont) | Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.] I-8 |
17825 | vinden | vinden: vinnen (Hamont) | vinden [ZND m] III-1-2 |
17768 | vinger | vinger: veŋər (Hamont), viŋər (Hamont) | Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND] III-1-1 |
17769 | vingerlid | lid: leed (Hamont), leed van ne vinger (Hamont), lēt van də veŋər (Hamont) | lid van de vinger [ZND 37 (1941)] III-1-1 |
17665 | vingers (spotnamen) | fikken: B.v. ex klop op ow feke. fekə (Hamont), B.v. ge mut ow feke me tus hawen. fekə(n) (Hamont), geboden: gebodə (Hamont) | vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1 |