32893 |
wetten met de strekel, strijken |
wetten:
wętǝn (L286p Hamont)
|
De benamingen voor het wetten met de houten strekel, het strijken. Zie verder de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 1. [JG 1a, 1b, 1d; monogr.]
I-3
|
32900 |
wetten met de wetsteen |
wetten:
węten (L286p Hamont)
|
Het scherpen van de zeis of de zicht met de wetsteen. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 9, nummer 2. [JG 1a, 1b; add. uit: N 14, 131; N 18, 80; A 4, 28; A 14, 10; A 23, 16; monogr.]
I-3
|
24408 |
wezel |
eierwezel:
eierwezel (L286p Hamont),
wezel:
in de zegswijze: zo bang (oid) als een wezel
wezel (L286p Hamont)
|
wezel [ZND 48 (1954)], [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
plukken:
pløkǝ (L286p Hamont),
wieden:
wii̯ǝ (L286p Hamont),
węi̯ǝ (L286p Hamont)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
19969 |
wieg |
wieg:
wix (L286p Hamont)
|
Het rondsel bovenaan de koning, dat in het aswiel grijpt. Zie ook afb. 64.17 en 58. [N O, 50e; A 42A, 103; Sche 39; A 42A, 13; A 42A, 11; N O, 14a]
II-3
|
34574 |
wiel |
rad:
rǭǝt (L286p Hamont),
meervoud
rǭi̯ (L286p Hamont),
radje:
verkleinwoord
rǭi̯kǝ (L286p Hamont)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
karreep:
kɛrr ̇iǝp (L286p Hamont),
reep:
r ̇iǝp (L286p Hamont)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
22412 |
wielerwedstrijd |
koers:
Fr. course.
kurs (L286p Hamont)
|
Koers.
III-3-2
|
24276 |
wielewaal |
gele wiewauw:
gele wiewouw (L286p Hamont),
gɛ̄lə wīwāw (L286p Hamont),
wiewauw:
orioluis
wiwōͅuw (L286p Hamont)
|
wielewaal [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
33461 |
wigvormig sluithout |
denhout:
denhǫu̯t (L286p Hamont)
|
Een wigvormig stuk hout dat men door een metalen ring op de deurstijl steekt en dat aldus de deur tegen de deurstijl sluit. [N 4A, 46]
I-6
|