32859 |
wilde zuring |
zulker:
zølkǝr (L286p Hamont),
zurkel:
zørǝkǝl (L286p Hamont)
|
Wilde zuring of veldzuring, een algemeen voorkomende plant met rood uitziende stelen en een losse aarachtige bloemtop die in de weiden en langs de sloten groeit: Rumex acetosa (tot 50 cm hoog) of Rumex acetosella (25 cm hoog). Botanici onderscheiden vele variëteiten, die ongetwijfeld tussen de onderstaande namen zijn terug te vinden. Naamsverwarring met de klaverzuring (Oxalis acetosella), die van een andere familie is dan de veldzuring, slechts 10 cm hoog en met drietallige blaadjes gelijkend op de gewone klaver, is zeker niet uit te sluiten. De meest voorkomende volksnamen voor deze plant bevatten het element klaver-; daarom zijn deze apart geplaatst (groep B). Onder C staan nog enkele volksnamen die doorgaans andere planten aanduiden, zoals hazebrood (voor Luzula, veldbies), hondsribbe (voor Plantago lanceolata, smalle weegbree) en suikerij (voor Taraxacum, paardebloem); zie ook de toelichting bij het lemma ''oude grassoorten''. Wel moet onderscheid gemaakt worden tussen de hier behandelde wilde zuring die als onkruid wordt beschouwd en die de koeien niet eten (en dus moet worden bestreden) en de tamme zuring die als groente wordt gekweekt. De Limburgse volksnamen voor deze laatste plant komen ter sprake in de afleveringen over het Boerenhuis bij de moestuin. Zie afbeelding 1.' [N 14, 84a; JG 1b, 2c; L 34, 57; monogr.]
I-3
|
24557 |
wilg (alg.) |
wilg:
weləx (L286p Hamont),
wel∂X (L286p Hamont)
|
wilg [ZND 14 (1926)]
III-4-3
|
24510 |
wilgenkatje |
katje:
ketjes (L286p Hamont),
keͅtjə (L286p Hamont),
keͅtjəs (L286p Hamont),
poesje:
puskəs (L286p Hamont)
|
katjes v. sommige bomen [ZND 34 (1940)] || wilgekatje
III-4-3
|
19074 |
willen |
willen:
willə (L286p Hamont),
Mar.;: dit ww. komt niet voor in WBD 1.4; in deze lijst komt het gehele werkwoord ook niet voor! Niet gebruiken?
ech wel, gej wēlt, hej wēlt (L286p Hamont)
|
ik wil, gij wil, hij wil ik wou, gij woudt, hij wou wil hij nu? wou hij gisteren? wou hij het maar doen! [ZND 08 (1925)] || willen
III-1-4
|
17596 |
wimper |
plimp:
plēmpən (L286p Hamont),
plimper:
Vernl. plimper.
pleemper (L286p Hamont),
wimper:
wimpers (L286p Hamont),
wīmpers (L286p Hamont)
|
lange wimpers (haartjes aan de oogleden) [ZND 34 (1940)] || wimper
III-1-1
|
25207 |
wind (alg.) |
wind:
wend (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
wind [ZND 01 (1922)], [ZND 01u (1924)]
III-4-4
|
26176 |
windborden |
stormplanken:
størǝmplaŋkǝ (L286p Hamont
[(enkelvoud: størǝm plāŋk)]
),
stǫrǝmplāŋkǝ (L286p Hamont)
|
De planken die tussen voorzoom en roedebalk worden geplaatst om de windvang te vergroten. [N O, 4a; A 42A, 67; Sche 35]
II-3
|
25160 |
winderig weer |
ruw (weer):
rōͅəw weͅr (L286p Hamont)
|
winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
26064 |
windluiken, waterdeuren |
waterdeuren:
wǭtǝrdø̄rǝn (L286p Hamont)
|
De luiken in de kap van de molen aan weerszijden van de askop. De luiken kunnen worden verwijderd waardoor de mogelijkheid ontstaat askop en roeden te bereiken voor inspectie en onderhoud. Zie ook afb. 28. [N O, 31a; A 42A, 60]
II-3
|
25958 |
windmolen |
windmolen:
went[molen] (L286p Hamont)
|
Een molen die door de wind wordt aangedreven. De windmolen kan worden onderverdeeld in twee belangrijke hoofdgroepen: de standerdmolen en de Hollandse molen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [Sche 2; Grof 2; monogr.; N D add.]
II-3
|