| 33280 |
boon, algemeen |
bonen:
buǝnǝ (L286p Hamont),
bu̯ǫnǝ (L286p Hamont),
bǫnǝ (L286p Hamont),
boon:
buǝn (L286p Hamont),
būən* (L286p Hamont)
|
boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|
| 18698 |
boordenknoopje |
bovenste knoopje:
bovəstə knøpkə (L286p Hamont)
|
boordeknoopje [N 23 (1964)]
III-1-3
|
| 33814 |
boosaardig paard |
(een) kwade:
kő̜i̯ǝ (L286p Hamont)
|
Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o]
I-9
|
| 21178 |
boot(je) |
boot(je):
boͅtjə (L286p Hamont)
|
een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)]
III-3-1
|
| 19600 |
bord |
telloor:
tly(3)̄ər (L286p Hamont),
təlyr (L286p Hamont)
|
bord || bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)]
III-2-1
|
| 19858 |
bordje |
telloortje:
tlyrkə (L286p Hamont)
|
onderschoteltje
III-2-1
|
| 27335 |
boren |
uitheulen:
uitheulen (L286p Hamont)
|
In het algemeen een uitholling in de klomp maken met behulp van de verschillende klompenmakersavegaren. Zie ook de volgende lemmata. [N 97, 75; A 29a, 7c]
II-12
|
| 21594 |
borg blijven |
borg blijven:
bø͂ͅrəX blīvən vør īmət (L286p Hamont)
|
Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
| 20563 |
borrel |
borrel:
groot
borrel (L286p Hamont),
drupje:
klein
drupke (L286p Hamont)
|
borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 19563 |
borrelglaasje |
borrel:
boͅrəl (L286p Hamont)
|
jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)]
III-2-1
|