id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33280 | boon, algemeen | bonen: buǝnǝ (Hamont), bu̯ǫnǝ (Hamont), bǫnǝ (Hamont), boon: buǝn (Hamont), būən* (Hamont) | boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7 |
18698 | boordenknoopje | bovenste knoopje: bovəstə knøpkə (Hamont) | boordeknoopje [N 23 (1964)] III-1-3 |
33814 | boosaardig paard | (een) kwade: kő̜i̯ǝ (Hamont) | Onbetrouwbare paard dat onverwachts slaat en bijt. Gewoonlijk legt het daarbij de oren in de nek en laat het wit van zijn ogen zien. [JG 1a; N 8, 62o] I-9 |
21178 | boot(je) | boot(je): boͅtjə (Hamont) | een bootje (om te roeien) [ZND 24 (1937)] III-3-1 |
19600 | bord | telloor: tly(3)̄ər (Hamont), təlyr (Hamont) | bord || bord (bij het eten gebruikt) [ZND 16 (1934)] III-2-1 |
19858 | bordje | telloortje: tlyrkə (Hamont) | onderschoteltje III-2-1 |
27335 | boren | uitheulen: uitheulen (Hamont) | In het algemeen een uitholling in de klomp maken met behulp van de verschillende klompenmakersavegaren. Zie ook de volgende lemmata. [N 97, 75; A 29a, 7c] II-12 |
21594 | borg blijven | borg blijven: bø͂ͅrəX blīvən vør īmət (Hamont) | Borg blijven voor iemand. [ZND 22 (1936)] III-3-1 |
20563 | borrel | borrel: groot borrel (Hamont), drupje: klein drupke (Hamont) | borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3 |
19563 | borrelglaasje | borrel: boͅrəl (Hamont) | jeneverglaasje met een voetje (borrel) [N 20 (zj)] III-2-1 |