28597 |
zwavelbloem |
solferbloem:
sǫ.lǝfǝrblum (L286p Hamont)
|
Lichtgeel poeder van fijne zwavel. Zwavelbloem smelt men op zacht vuur. In de vloeibare zwavel steekt men een kaart. Men trekt die eruit en laat de zwavel verharden. Men steekt de kaart met zwavel op een stuk hout en steekt dit stuk in brand onder de korf. Door de zwavelreuk worden de bijen gedood (Lhoest, pag. 68). [N 63, 77d; JG 1a+1b]
II-6
|
28598 |
zwavelkaart |
solferkaart:
sǫ.lfǝrkāǝrt (L286p Hamont)
|
Een brandende zwavellap of kaart gesopt in zwavel die in een kuil onder de korf wordt geplaatst. Door de opstijgende zwaveldampen wordt het bijenvolk gedood. [N 63, 78b; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
19541 |
zwavelstok |
stekje:
stɛkskə (L286p Hamont)
|
zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
24930 |
zwavelx |
zwalf:
zwoͅləw (L286p Hamont)
|
zwavel [ZND 08 (1925)]
III-4-4
|
33995 |
zweep |
karwats:
kǝrwats (L286p Hamont),
smak:
smak (L286p Hamont),
zweep:
zwiǝp (L286p Hamont)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
18105 |
zweer |
zweren:
zwē̜rǝn (L286p Hamont)
|
[N 8, 90b en 90t]
I-9
|
18056 |
zweet |
zweet:
t swiət (L286p Hamont),
t swīət (L286p Hamont),
zwiət (L286p Hamont),
zwīət (L286p Hamont)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18055 |
zwellen |
zwellen:
zwaellen (L286p Hamont),
zwälən (L286p Hamont)
|
zwellen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
z(w)eemen (L286p Hamont),
zwemə (L286p Hamont),
zwimmen (L286p Hamont)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)] || Zwemmen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
eghaam:
ęg(h)ām (L286p Hamont)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|