33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (L286p Hamont),
ękǝr (L286p Hamont),
akkerland:
akǝrlānt (L286p Hamont),
labeurgrond:
labø̄rgrǭnt (L286p Hamont),
land:
lant (L286p Hamont),
lānt (L286p Hamont),
ploegland:
ploegland (L286p Hamont),
veld:
fɛlt (L286p Hamont),
fɛ̄.lt (L286p Hamont),
vę.lt (L286p Hamont),
vɛlt (L286p Hamont),
vɛ̄lt (L286p Hamont)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
bovenaarde:
bōvǝnę̄ǝrt (L286p Hamont)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
33798 |
bovenbeen |
onderarm:
ondǝrɛ̄rǝm (L286p Hamont)
|
Zie afbeelding 2.21. [N 8, 32.3]
I-9
|
26306 |
bovenbonkelaar |
bonkelaar:
boŋkǝlę̄r (L286p Hamont)
|
De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.]
II-3
|
17639 |
bovendeel van de rug |
nek:
en də naek zetə (L286p Hamont),
en də neͅk zetən (L286p Hamont),
naek (L286p Hamont),
neͅk (L286p Hamont)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33449 |
bovendeur |
klapdeur:
klap˱dø̜̄r (L286p Hamont)
|
Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel, dienend om in geopende stand licht en lucht in de stal te laten. Het bovenste deel van een gehalveerde poortvleugel is meestal kleiner dan het onderste en wordt niet zo vaak gebruikt, d.w.z. alleen als men met bijv. een paard door de poort wil. Sommige benamingen wijzen dan ook op het voorkomen ervan bij paardestallen. Zie ook afbeelding 18.d bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37b en 42c]
I-6
|
27661 |
bovengronds |
boven:
bōvǝ (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Zwartberg])
|
Boven de grond, aan het aardoppervlak. [N 95, 114; monogr.; Vwo 185]
II-5
|
25963 |
bovenkruier |
bovenkruier:
bōvǝkrø̜jǝr (L286p Hamont)
|
Algemene benaming voor een molen met een draaibare kap. Zie ook afb. 7, 8 en 9. [N O, 32f; Sche 4; A 42A, 53add.; N O, 32c]
II-3
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bōvǝlixt (L286p Hamont)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bovəlep (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
bovenlip [N 10b (1961)]
III-1-1
|