34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
bryǝn (L286p Hamont),
brȳi̯ǝn (L286p Hamont)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
brok:
brōk (L286p Hamont),
brǫk (L286p Hamont)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
beͅ də bry(3)̄rs (L286p Hamont),
bry(3)̄rə (L286p Hamont),
bryr (L286p Hamont),
hij gēt ne de broedersschool (L286p Hamont)
|
Broeder. [ZND 11 (1925)] || Broeder: hij gaat naar school bij de broeders. [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
34506 |
broedhen |
broedhen:
brøu̯hen (L286p Hamont)
|
Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
34505 |
broedse kip die men niet wil laten broeden |
broeier:
bryi̯ǝr (L286p Hamont)
|
[N 19, 43b]
I-12
|
18744 |
broek |
boks:
boks (L286p Hamont),
bǫks (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Maurits]),
boks van achterhaam:
boks ˲van axtǝrhām (L286p Hamont),
broekriem:
broekriem (L286p Hamont)
|
Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10, II-5
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boͅks (L286p Hamont, ...
L286p Hamont,
L286p Hamont),
WNT bokse en Win. Roukens IA, p.205. Zie ook P.A.F. van Veen, Etymologisch Woordenboek. Van Dale Lexicografie, Utrecht, 1989: boks: nevenvorm van bus (=doos, blik) < lat. buxus; in tegenstellng tot bus evenwel niet geassimileerd. De betekenis is dus: koker, (broeks)pijp.
boks (L286p Hamont),
broek:
bruk (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33985 |
broekkettingen |
achterhaamkettingen:
āxtǝrhāmkęteŋǝn (L286p Hamont),
kettinkjes voor achterhaam:
kęteŋskǝs ˲vør āxtǝrhām (L286p Hamont)
|
Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79]
I-10
|
18423 |
broekspijp |
boksenpijp:
boͅksəpīəpən (L286p Hamont)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
boksenband:
boͅksəbānt (L286p Hamont),
riem:
B.v. Lederen riem.
ri.m (L286p Hamont)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || riem
III-1-3
|