24407 |
dekken |
dekken:
dękǝ (L286p Hamont),
dękǝn (L286p Hamont),
dɛkǝn (L286p Hamont),
springen:
spreŋǝn (L286p Hamont)
|
Het bevruchten van de koe door de stier. [JG 1a, 1b] || Het bevruchten van het vrouwelijk varken door het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 43, 20b; monogr.] || Het dekken van het vrouwelijk schaap door de ram. [N 77, 34; N 77, 33; JG 1a, 1b]
I-11, I-12
|
30506 |
deklatten |
kepers:
kēpǝrs (L286p Hamont)
|
De latten op het dak waaraan de stro- of rietbedekking wordt vastgemaakt. [N F, 32b; N 4A, 14a]
II-9
|
19704 |
deksel |
deksel:
deͅksəl (L286p Hamont),
däksəl (L286p Hamont),
scheel:
sXēͅl (L286p Hamont),
sxēͅl (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
sxēͅəl (L286p Hamont)
|
deksel [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)] || scheel
III-2-1
|
32618 |
deksel van de metalen gierton |
dek:
dęk (L286p Hamont),
scheel:
sxē̜.l (L286p Hamont)
|
De zinken gierton wordt van boven afgesloten met een deksel dat scharnierend bevestigd is aan de kraag van de vulopening. [JG 1a + 1b; N 11A, 54b; monogr.]
I-1
|
33992 |
dekzeil |
paardsdek:
pęrs˱dęk (L286p Hamont)
|
Zeil dat de rug van het paard bedekt als het regent. [JG 1a, 1b]
I-10
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛ.mpǝx (L286p Hamont)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
19048 |
denken |
denken:
deengkə (L286p Hamont),
ech dēnk, we denkə (L286p Hamont)
|
denken || ik denk, wij denken (of peinzen?) ik dacht het wel, wij dachten het ik heb het gedacht [ZND 08 (1925)]
III-1-4
|
24476 |
dennenappel |
denspeer:
verzamelfiches; ook ZND01, u 31
deͅnspeͅr (L286p Hamont)
|
dennenappel [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
22087 |
dennennaalden |
dennennaalden:
deͅnə nø͂ͅlən (L286p Hamont)
|
dennenaald [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
32961 |
derde grasoogst |
derde wei:
dęrdǝ wē̜i̯ (L286p Hamont)
|
Het gras dat in de derde beurt wordt afgegraasd; vaak vindt men dezelfde naam als de derde hooioogst, die immers ook vaak wordt afgegraasd. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 129c]
I-3
|