25123 |
dooien |
dooien:
dø͂ͅi̯ən (L286p Hamont, ...
L286p Hamont),
t slaakt]:
døͅyən (L286p Hamont),
ət weͅr geͅt āf (L286p Hamont)
|
dooien [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || dooien [t weer gaat af [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34537 |
dooier |
doren:
dō.rǝn (L286p Hamont),
eierdoren:
ē̜i̯ǝrdō.rǝn (L286p Hamont)
|
Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
20399 |
doopdekentje |
dekentje:
dēkəntiə (L286p Hamont)
|
dekentje waaronder de dopeling naar de kerk wordt gedragen [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20397 |
doopjurkje |
doopkleed:
dūəpkliət (L286p Hamont)
|
doopjurkje [deumhemke] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20396 |
doopmutsje |
doopmutsje:
dūəpmøtskə (L286p Hamont)
|
doopmutsje [N 25 (1964)]
III-2-2
|
23205 |
doopvont |
doopvont:
doeëpfoont (L286p Hamont)
|
Doopvont. [ZND 01u (1924)]
III-3-3
|
17954 |
door water het lopen met schoeisel aan |
door het water klavotsen:
dor t wōͅətər klavotsən (L286p Hamont),
door het water klossen:
dor t wōͅətər klosən (L286p Hamont),
door het water krossen:
doͅr t wōͅətər kroͅsən (L286p Hamont)
|
lopen: met schoenen of klompen door het water lopen [daawele, dabbere, bettere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18327 |
doordeweekse (werk)schort |
scholk:
sXoͅlək (L286p Hamont)
|
schort, blauwlinnen (werk) ~ voor door de week [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18671 |
doordeweekse kleren |
`s werkendaagse kleren:
sweͅrəkədaXsə klīər (L286p Hamont),
sweͅrəkəndaxsə_klīər (L286p Hamont)
|
(s)werkendags kleren || door-de-weekse kleren [t s werkendagse dinge, werkdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
27835 |
doorhouw |
montage:
mǫntaš (L286p Hamont
[(Eisden)]
[Zwartberg])
|
Een in de koollaag gedreven nauwe verbindingsgang van tijdelijke aard die twee mijngangen met elkaar verbindt. Een doorhouw wordt meestal aangelegd als voorbereiding voor een nieuwe pijler. De breedte van een doorhouw varieert van 2 m tot 2.5 m. Het woordtype "ophouw" duidt een doorhouw aan die vanuit een grondgalerij in opwaartse richting wordt gedreven, terwijl de opgave "afhouw" uit Q 121 op de Domaniale mijn werd gebruikt voor een doorhouw die van een hoger gelegen galerij in de richting van de grondgalerij werd gedreven. In de mijn van Eisden kent men volgens de invuller uit Q 7 daarvoor respektievelijk de termen "montage" en "vallei". [N 95, 182; N 95, 477; N 95, 517; N 95, 478; N 95, 478; monogr.; Vwo 239; Vwo 286; Vwo 528; Vwo 566]
II-5
|