33228 |
fijnste zeef, uitschotzeef |
varkenszeef:
vɛrǝkǝszēf (L286p Hamont)
|
Soms is er nog een derde, onderste zeef, waar het "uitschot", de zeer kleine aardappelen en stukken aardappel worden afgezonderd van het afval en de losse aarde. [N 12, 34c]
I-5
|
18121 |
fijt |
fijt:
fiet (L286p Hamont),
fīt (L286p Hamont)
|
ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
rundsfilet:
rundsfilet (L286p Hamont)
|
lendestuk; Hoe noemt U: Lendestuk, ossehaas (ossehaas, harst, osseharst, runderharst, filet) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34242 |
filter in de melkzeef |
zijdoek:
zei̯duk (L286p Hamont),
zijdoekje:
zęi̯døkskǝ (L286p Hamont),
zijlapje:
zęi̯lɛpkǝ (L286p Hamont)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|
23264 |
flambouw |
flambouw (<fr.):
nu
flambouw (L286p Hamont),
lantaarn (<fr.):
vroeger
lanter (L286p Hamont)
|
Een flambouw (die in de processie wordt gedragen). [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
20838 |
flauw |
flauw:
flaaw (L286p Hamont),
flōͅw (L286p Hamont),
met lengteteken op de o
flôw (L286p Hamont)
|
meeps (flauw van smaak) [ZND 31 (1939)]
III-2-3
|
20525 |
flensje |
koekje:
kŭŭkske (L286p Hamont)
|
flensje; Hoe noemt U: Een dun pannekoekje, een flensje (struifje, koekje, flensje, broedertje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17989 |
flets |
flets:
fleͅts gəzächt (L286p Hamont)
|
hij heeft een flets gezicht (bleekgeel, ziekelijk) [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|
19288 |
flikflooien |
flikflooien:
flekflōējə (L286p Hamont),
ook materiaal znd 23, 55
flekfløͅi̯ən (L286p Hamont)
|
flikflooien [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
18021 |
fluim |
fluim:
flum (L286p Hamont),
rotklats:
B.v. Hij tuevd`en rotklats op-pe grond.
rotklats (L286p Hamont)
|
fluim [ZND 23 (1937)]
III-1-2
|