19049 |
gedachte |
gedacht:
gədààcht (L286p Hamont)
|
gedachte
III-1-4
|
19090 |
gedienstig |
gedienstig:
hej is gedienstig (L286p Hamont),
häj es gədinstĭg (L286p Hamont)
|
Hij is gedienstig (geneigd om dienst te bewijzen). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
17545 |
gedrongen persoon |
tonnetje:
tezə tønəkə (L286p Hamont, ...
L286p Hamont)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19046 |
geduld |
geduld:
gədéúlt (L286p Hamont),
het toch wa geduld (L286p Hamont),
hät toͅch wa gədø͂ͅld (L286p Hamont),
patintie:
hät toͅch wa patieͅti (L286p Hamont)
|
geduld || Heb toch wat geduld! [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
18916 |
gedwee |
gedwee:
ook materiaal znd 23, 69; znd 35, 49
gədwīə (L286p Hamont),
gewillig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ə gewellĭg kēnd (L286p Hamont),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
gewellĭg (L286p Hamont),
willig:
NB. Mar.: waarom gewillig (= bereidwillig =doet het gráág!) en gedwee gesplitst?: waarom dit bij gedwee??
ə willig kind (L286p Hamont),
ook materiaal 23, 69; znd 35, 49
willig (L286p Hamont)
|
Een gewillig (gedwee) kind. [ZND 35 (1941)] || gedwee [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
24150 |
geelgors |
gele schrijver:
geleschrijver (L286p Hamont)
|
geelgors
III-4-1
|
18098 |
geelzucht |
geel verf:
də gēͅl veͅrf (L286p Hamont),
gēͅl veͅrf (L286p Hamont),
geelzucht:
de gêlzucht (L286p Hamont)
|
de geelzucht (ziekte waarbij de huid en ook het wit van de ogen geel wordt) [ZND 35 (1941)] || geelzucht [ZND 01u (1924)]
III-1-2
|
21586 |
geen ... waard |
geen knabje waard:
gä kneͅpkə wēͅrt (L286p Hamont)
|
Hoe zegt men van iets dat geen waarde heeft? (dat is geen ... waard). [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
19280 |
geen rust hebben |
geen rust hebben:
hēi het gen røst (L286p Hamont),
hij het gin rust (L286p Hamont),
hij hit gen rust (L286p Hamont),
hij hêt gin rust (L286p Hamont)
|
hij heeft geen rust [ZND 42 (1943)]
III-1-4
|
29054 |
geer |
geer:
gīǝr (L286p Hamont)
|
Een naar boven spits uitlopende lap of strook waarmee men een kledingstuk van onderen verwijdt. [N 62, 11a; L 1a-m; L 23, 71; Gi 1.IV, 17; S 10; monogr.]
II-7
|