26402 |
spaken |
armen:
ɛrǝm (Q160a Haren)
|
De staven die de verbinding vormen tussen de naaf en de velg van molenraderen. Zie ook afb. 73. [Vds 63; Jan 67; Coe 61; Grof 85; N D, 33]
II-3
|
26507 |
spankoord |
koord:
kǭt (Q160a Haren)
|
Het koordje waarmee men het schoen kan verstellen. [N O, 19n; Jan 158; Coe 139; Grof 161; N O, 36j add.]
II-3
|
26505 |
speelman, klapspaan |
speelman:
spęlman (Q160a Haren)
|
Aan het staakijzer bevestigde houten of ijzeren lat of van armen voorziene ijzeren kop waarmee het schoen in schuddende beweging wordt gehouden. In P 55 had de as vier vlakke kanten. In P 58 en Q 83 waren er respectievelijk vier tappen (tapǝ) en vier tanden (tān) of knotsen (knotsǝ) aan de kop bevestigd (Vanderspickken, pag. 112). De wippelaar uit Q 9 bestond uit hout met leer ertegen. [N O, 14n; A 42A, 18; N D, 32; Vds 150; Jan 157; Coe 138; Grof 159]
II-3
|
26471 |
speling op de steenbus |
spel:
spęl (Q160a Haren)
|
[Vds 124; Jan 135; Coe 114; Grof 135]
II-3
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spęj (Q160a Haren)
|
Wig waarmee de naaf van het molenrad op de molenboom wordt vastgezet. [Vds 65; Jan 71; Coe 59; Grof 82]
II-3
|
26423 |
staakijzer van de watermolen |
staander:
stø̜ndǝr (Q160a Haren)
|
Bij watermolens een loodrecht staande, zware spil die aan de bovenzijde met een nok in het gat van de rijn van de loper past en aan de onderzijde in een op een beweegbare balk staande ijzeren pot draait. Op het staakijzer is een rondsel gemonteerd. Het geheel bevindt zich bij watermolens meestal onder de molenstenen. Achter het plaatscodenummer is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer in de betreffende plaats is vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de windmolenɛ.' [Vds 82; Jan 104; Coe 90; Grof 103; A 42A, 14; A 42A, 22; N D, 14]
II-3
|
20942 |
steen |
steen:
stɛjn (Q160a Haren)
|
Holle, arduinen steen waar het uiteinde van de molenboom in rust en ronddraait. De steen is ingewerkt in een vierkant houten of stenen blok. Op veel plaatsen werd de steen in de loop van de jaren vervangen door een uit brons of gietijzer vervaardigd kussen. Zie ook het lemma ɛkussenɛ.' [Vds 72; Vds 87; Coe 70; Grof 91; A 42A, 4]
II-3
|
26460 |
steenband |
band:
bant (Q160a Haren)
|
De ijzeren band om de loper. In sommige molens zijn aan de steenband de meeljagers bevestigd. Volgens de invuller uit l 246a werd ook rondom de ligger een ijzeren band geplaatst. [N O, 18r; Jan 164; Coe 149; Grof 177; A 42A, add.]
II-3
|
26552 |
steenboog |
ziggen:
zegǝ (Q160a Haren)
|
De uit twee gebogen ijzeren armen bestaande steenboog aan de kraanarm van de steenkraan, waarmee de molensteen gegrepen wordt. Aan het uiteinde van elke arm bevinden zich de steenogen die met behulp van pinnen in de kraangaten van de molensteen bevestigd kunnen worden. Zie ook afb. 86. [N O, 20d; Vds 204; Jan 182; Coe 165; Grof 198]
II-3
|
26463 |
steenbus |
bus:
bøs (Q160a Haren)
|
De van hout of metaal vervaardigde bus in het midden van de ligger waarin de hals van het staakijzer (in watermolens) of de kleine spil (in windmolens) draait. In de zeskantige bussen bevinden zich drie houten of metalen noten die met spieën bijgespied kunnen worden. Bovendien hebben zij drie vetgaten die met stukken zak en vet worden volgestopt teneinde de hals te smeren. Zie ook afb. 78. De bus was in l 362 vervaardigd uit hout van appelbomen. [N O, 16e; Vds 119; Jan 129; Coe 105; Grof 125; A 42A, 23; N O, 16c; N D, 20]
II-3
|