19921 |
rolluik |
volet:
vǫlę (Q002p Hasselt),
vǫlęt (Q002p Hasselt)
|
Vensterluik, bestaande uit smalle, horizontale latjes die met behulp van kettingscharnieren of linnen banden aan elkaar bevestigd zijn en boven het venster op een in een kast aangebrachte horizontale as kunnen worden opgerold. Het rolluik kan doorgaans van binnenuit door middel van een trekband geopend en gesloten worden. [N 55, 70; monogr.; L 1 a-m, add.; L 32, 75b add; L 1u, 17 add.]
II-9
|
33473 |
rond gat boven in de schuurgevel |
lochtkot:
lǫxkuǝt (Q002p Hasselt),
trekkot:
(mv)
trękkuǝtǝr (Q002p Hasselt)
|
Boven in de korte gevel van een schuur zijn een of meer ronde openingen zonder glas die dienen ter belichting en beluchting en ook als toegang voor de uil die dan in de schuur muizen kan vangen. In L 211, 290 en 318b is het een halfronde opening. Zie ook het lemma "gat in een klein dagschild" (4.2.10). Het materiaal is ondergebracht in een gecombineerde woord- en klankkaart, te vergelijken met de kaart die is gemaakt van het materiaal van het lemma "kippenuitgang" (kaart 35) en bevat de geografische verspreiding van de benamingen kot, gat en lok, telkens met opgave waar de klinker lang en kort is. De termen almsgat en schallok slaan eigenlijk op de galmgaten van de kerktoren. [N 4A, 44a; N 5A, 73b; N F, 50c; monogr.; add. uit N 64, 153]
I-6
|
32291 |
rond haalmes |
ronde schaaf:
rǫn sxāf (Q002p Hasselt),
trekschaaf:
tręksxāf (Q002p Hasselt)
|
Het ronde mes met schuingeslepen snede en twee handvatten waarmee men diepe, holle vormen in hout kan snijden. Het rond haalmes wordt met een trekkende beweging gehanteerd en door de kuiper gebruikt voor het gladschaven van de binnenwand en het vlak maken van de binnenrand van vaten. Zie ook afb. 218. [N E, 37a-b; monogr.]
II-12
|
20705 |
rond wittebrood |
brood:
Syst. Frings
bruət (Q002p Hasselt),
mik:
Syst. Frings
mik (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
Plat, rond wittebrood (plats?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17931 |
rondslenteren, ronddolen |
dwalen:
dwoulen (Q002p Hasselt),
lanterfanten:
B.v. dje mut ni lanterfante, zet mar deur (blijven hangen, zeer traag zijn).
lantərfantə (Q002p Hasselt),
op zwadder gaan:
Betekent eveneens op café gaan !
opswadər gōͅn (Q002p Hasselt),
ronddolen:
ronddauelen (Q002p Hasselt),
ronddeuele (Q002p Hasselt),
ronddeule (Q002p Hasselt),
rondlummelen:
roͅntlømələ (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
rondzwerven:
rondzwerreve (Q002p Hasselt)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)] || ronddolen [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
34597 |
rongblokken |
romblokken:
rumblęk (Q002p Hasselt),
(enkelv)
rǫmblǫk (Q002p Hasselt),
rongblokken:
(enkelv)
roŋblǫk (Q002p Hasselt)
|
Twee tot vier dwarsbalken die zowel bij de hoogkar met ladders als bij de langwagen voorkomen en waarin op de uiteinden de rongen gestoken worden. Bij de hoogkar gaat het om blokken waarop de ladders rusten. Deze ladders worden dan ondersteund door de rongen, die in de rongblokken zitten. Bij de wagen gaat het om dwarsbalken die op de langboom bevestigd zijn. Hier ondersteunen de rongen die in de rongblokken zitten de zijwanden van de wagen. [N 17, 12b + 13a + 44f + 44g; N G, 70c; JG 1b; JG 1d; JG 2b; JG 2c; monogr.]
I-13
|
34596 |
rongen |
romblokken:
rumblē̜k (Q002p Hasselt),
romstekken:
rumstɛkǝn (Q002p Hasselt),
rongblok:
roŋblǫk (Q002p Hasselt),
rongstekken:
(enkelv)
ruŋstɛk (Q002p Hasselt)
|
Twee tot acht houten of ijzeren spijlen die op de kar of wagen staan ter versteviging en/of ondersteuning van de zijwand (zowel -plank als -ladder). De rongen zitten bij de wagen in de rongblokken, terwijl ze bij de kar door middel van rongkrammen bevestigd zijn aan de onderzijde van de draagbalken van de karbak. [N 17, 12c + 31 + 44g + add; N G, 60d; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; Lu 4, 3a]
I-13
|
34599 |
rongogen |
klammen:
klamǝ (Q002p Hasselt)
|
Metalen krammen waarin de rongen gestoken werden om ze aan de draagbalk van de bak te bevestigen. [N 17, 32; N G, 60e; monogr]
I-13
|
33810 |
roodbont paard |
koepaard:
kø̜̄pi̯ā.t (Q002p Hasselt)
|
Bruin paard, rood-wit gevlekt als een koe. [N 8, 63d, 63e en 63g]
I-9
|
34029 |
roodbonte koe van het donkerrode type |
bruin (bijvgl. nmw.):
brø̜ǝn (Q002p Hasselt),
donkerrode:
duŋkǝlrui̯ (Q002p Hasselt),
rode:
ruǝi̯ (Q002p Hasselt)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 121a]
I-11
|