28591 |
salpeterlap |
nieterzoutlap:
nitǝrzātlap (Q002p Hasselt)
|
Lap gedrenkt in een waterige oplossing van salpeter of nitraatzout. Hiermee bedwelmt men tijdelijk de bijen, zodat men bepaalde handelingen kan verrichten zonder gestoken te worden. Volgens de informant uit L 330 wordt deze lap daar en in de omgeving reeds lang niet meer gebruikt. In plaats van een lap of vod gebruikt men ook een kaart of papier. [N 63, 77b]
II-6
|
21571 |
salueren |
salueren (<fr.):
de seldaote mutte salleweere (Q002p Hasselt),
de soldaeten mutte sallueere (Q002p Hasselt),
de soldáte mutte salueere (Q002p Hasselt)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
21332 |
samenspannen |
beteenspannen:
dei twei spanne betien (Q002p Hasselt),
dē twej spanə bətīn (Q002p Hasselt),
pareil zijn:
onduidelijk
dezmār iən des preͅl (Q002p Hasselt)
|
Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)]
III-3-1
|
18294 |
sandaal |
sandaal:
səndal (Q002p Hasselt),
səndalə (Q002p Hasselt),
Fr. sandale.
sendál (Q002p Hasselt)
|
sandaal [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28797 |
satijn |
satijn:
satīn (Q002p Hasselt)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|
21028 |
saus |
saus:
saoəs (Q002p Hasselt)
|
saus [RND]
III-2-3
|
21025 |
savooiekool |
savooikool:
savoͅi kil (Q002p Hasselt)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
31806 |
schaaf |
schaaf:
sxāf (Q002p Hasselt)
|
Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.]
II-12
|
31809 |
schaafafval |
schavelingen:
sxāvǝleŋǝ (Q002p Hasselt),
sxǭvǝleŋǝ (Q002p Hasselt)
|
Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.]
II-12
|
32270 |
schaafbank, voegbank |
voegbank:
vǫwx˱baŋk (Q002p Hasselt)
|
Zware, houten balk, waarin één of twee opwaarts gerichte schaafbeitels zijn aangebracht. De schaafbank steunt aan één zijde op twee poten; de andere zijde rust op de grond. Op de schaafbank krijgt de duig zijn definitieve vorm. [N E, 18; N E, 19a; N 53, 83; A 32, add.]
II-12
|