18977 |
slons (slodder?) |
flats:
flats (Q002p Hasselt),
miskonfrienkel:
miskonfrie.nkel (Q002p Hasselt),
slodder:
smodder
slodder (Q002p Hasselt),
sloor:
¯n lèè sleu.re: en luie sloor
sleu.re (Q002p Hasselt),
voddenmarian:
’n voddemerján (Q002p Hasselt)
|
een slordig vrouwspersoon || flats, lui, slonzig vrouwspersoon || misbaksel, slonzige vrouw || morsebel || sloor
III-1-4
|
24953 |
sloot, greppel |
greb:
greͅp (Q002p Hasselt)
|
sloot, greppel [ZND m]
III-4-4
|
19894 |
slot |
slot:
slø̄ǝ.t (Q002p Hasselt)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
18630 |
sluier |
communievoile (<fr.):
koͅmĭnžəvwal (Q002p Hasselt),
kroontje:
kriŋkə eͅn vwal (Q002p Hasselt),
voile (fr.):
kriŋkə eͅn vwal (Q002p Hasselt),
vōͅl (Q002p Hasselt)
|
sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17577 |
sluik haar |
stijf haar:
stijf haar (Q002p Hasselt),
stijf hoar (Q002p Hasselt),
stijf stekken:
stēf steͅkə (Q002p Hasselt)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
doezen:
doezen (Q002p Hasselt),
knikkebollen:
kniekebolle (Q002p Hasselt),
knikken:
knekə (Q002p Hasselt),
lunderen:
WNT: lunderen, Talmen, treuzelen, aarzelen. Soms bepaaldelijk voor: lui te bed blijven liggen.
leundjere [løndžərə} (Q002p Hasselt),
sluimeren:
slemere (Q002p Hasselt),
wegdoezelen:
weͅgdoͅuəzələ (Q002p Hasselt),
zwijmelen:
zwimələ (Q002p Hasselt)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17933 |
sluipen |
sluipen:
slōē.pe (Q002p Hasselt)
|
sluipen
III-1-2
|
32276 |
sluitbanden |
beslagrepen:
bǝslaxriǝpǝ (Q002p Hasselt),
slagbanden:
slāx˱bān (Q002p Hasselt)
|
De zware, metalen banden die door de kuiper worden gebruikt om het vat te sluiten. De sluitbanden zijn voorlopige banden die uiteindelijk worden vervangen door lichtere, definitieve banden. [N E, 21]
II-12
|
18542 |
sluitklep |
klep:
klep (Q002p Hasselt),
kleͅp (Q002p Hasselt)
|
klep van een broek met sluitklep aan de voorkant [bokseslaag, presenteerblad] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33082 |
sluitlaag |
sluitlaag:
slø̜̄.tlǭx (Q002p Hasselt)
|
De laatste laag op de wagen. [JG 1b]
I-4
|