31284 |
smeden |
smeden:
smen (Q002p Hasselt),
smēǝn (Q002p Hasselt)
|
In het algemeen de vorm van, doorgaans gloeiende, stukken metaal veranderen door ze met een hamer te bewerken. Bij het ɛuitsmedenɛ en ɛuithalenɛ wordt de lengte of de vorm van het stuk metaal groter, terwijl de dikte afneemt. Zie ook het lemma "uitsmeden van een splits" en het lemma "uittrekken, uithalen" in Wld II.3, pag. 140. Bij het (op)stuiken wordt de dikte van het metaal vergroot, terwijl de lengte afneemt. Tot het smeedwerk wordt ook het lassen gerekend. Zie ook de toelichting bij deze lemmata.' [N 33, 1c; Wi 39; S 33; monogr.]
II-11
|
25590 |
smeermiddel |
vet:
vęt (Q002p Hasselt)
|
Het smeermiddel waarmee blik, plaat of vorm worden ingevet. In N 29, 38b werd gevraagd naar het middel waarmee men invette. Deze vraag is dubbelzinnig opgevat. Een aantal informanten geeft een benaming of voor een bepaalde vaste of vloeibare smeerstof op. Een ander aantal noemt het werktuig waarmee de smeerstof uitgesmeerd wordt. Op grond hiervan zijn de opgaven van N 29, 38 verdeeld over twee lemmata. [N 29, 38b]
II-1
|
18978 |
smeerpoes |
vuil hoepermarian:
’n vōēel (h)oepermerján (Q002p Hasselt),
zwarte joene:
manspersoon alleen in zwarte j؉ë.ne (vooral als scheldwoord gebr.)
zwarte jōēë.ne (Q002p Hasselt)
|
een vuilpoes || joene, smeerpoes
III-1-4
|
19073 |
smeken |
smeken:
vooral in de vaste verbinding: smieke n èn biejen: smeken en bidden
smīēke (Q002p Hasselt)
|
smeken
III-1-4
|
19421 |
smeulen |
knetteren:
het knetterd (Q002p Hasselt),
luimeren:
lèè.mere (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)] || luimeren || smeulen
III-2-1
|
27252 |
smid |
smid:
smē.t (Q002p Hasselt
[(mv smēn, smēǝrs)]
)
|
In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.]
II-11
|
31192 |
smidse |
smis(se):
smes (Q002p Hasselt)
|
In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.]
II-11
|
31196 |
smidsgereedschap |
alaam:
alūm (Q002p Hasselt),
gereedschap:
gǝrītsxęp (Q002p Hasselt),
gerief:
gǝr ̇ęjf (Q002p Hasselt),
gǝriǝf (Q002p Hasselt),
getuig:
gǝtø̜̄x (Q002p Hasselt),
gǝtēx (Q002p Hasselt)
|
De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.]
II-11
|
31174 |
smidsknecht |
voorslager:
vē.rsliǝgǝr (Q002p Hasselt)
|
Het woordtype voorslager (Q 2, Q 111) is specifiek van toepassing op een smidsknecht die met een voorhamer werkt. Zie ook de lemmata "voorhamer" en "voorslaan". [N 33, 3; monogr.]
II-11
|
31175 |
smidsvrouw |
smedersvrouw:
smēǝrs˲vrő̜w (Q002p Hasselt)
|
De vrouw van de smid. [Wi 18a; monogr.]
II-11
|