18338 |
sokophouder |
elastiekje:
elastekskə (Q002p Hasselt),
jarretelle (fr.):
žarteͅl (Q002p Hasselt)
|
sokophouder, band om de kuit [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
sulda.t (Q002p Hasselt)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
20724 |
soldaatjes |
broodkorstjes:
Syst. Frings
brūətkoͅskəs (Q002p Hasselt),
crouton-tjes:
kreto͂ͅkes (Q002p Hasselt),
kretóngskes (Q002p Hasselt),
mv.
kroetsjes (Q002p Hasselt),
krapjes:
Syst. Frings
krɛpkəs (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
paardjes:
Ook poejkes genaamd
pja͂rtšəs (Q002p Hasselt)
|
in reepjes gesneden spek of brood || soldaatjes, geroosterde reepjes of vierkante stukjes brood, genuttigd bij erwtensoep || Stukjes geroosterd of in boter of vet gebakken brood (krepkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
de seldaote mutte salleweere (Q002p Hasselt),
de soldaeten mutte sallueere (Q002p Hasselt),
de soldáte mutte salueere (Q002p Hasselt),
səldâ.tə (Q002p Hasselt)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
23488 |
soldatenkerkhof |
engels kerkhof:
engels kèrkhof (Q002p Hasselt),
soldatenkerkhof:
soldàten kèrkhof (Q002p Hasselt)
|
Een soldatenkerkhof, oorlogskerkhof, militaire begraafplaats, ereveld, engels kerkhof e.d. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
31504 |
solderen |
souderen:
sudē̜rǝ (Q002p Hasselt)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
18773 |
soorten hoeden |
djoer:
djouë.r (Q002p Hasselt)
|
*djoer: oude, naar de vorm opvallende vrouwenhoed
III-1-3
|
18435 |
soorten rokken |
lang kleed:
la.nk klīēd (Q002p Hasselt)
|
avondjurk
III-1-3
|
32576 |
soorten van dierlijke mest |
duivemest:
dø̜̄vǝ[mest] (Q002p Hasselt
[(ter bemesting van aardappelen)]
),
geitemest:
gē.tǝ[mest] (Q002p Hasselt),
koemest:
kø̜̄[mest] (Q002p Hasselt
[(aangewend op akkers waar men aardappelen bieten of rogge wil verbouwen)]
),
konijnemest:
kǝnē̜nǝ[mest] (Q002p Hasselt
[(ter bemesting van aardappelen)]
)
|
De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd geïnformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f]
I-1
|
34118 |
soortige koe |
schoongelijnde:
sxuǝngǝlęntǝ (Q002p Hasselt),
soortige koe:
sǭrtǝgǝ kø̜ (Q002p Hasselt),
van goed maaksel:
van guǝt maksǝl (Q002p Hasselt)
|
Koe die harmonisch van bouw is. [N 3A, 140]
I-11
|