20757 |
stamppot met stokvis |
ajuinstomp:
Syst. Frings Aardappelen + ajuin
jøͅnstump (Q002p Hasselt),
hete bliksem:
hīēte blieksem (Q002p Hasselt),
īēte blieksem (Q002p Hasselt),
patattenstomp bet stokvis en ajuin:
Syst. Frings
pətatəstump beͅ stoͅk˃veͅs˂ eͅn jøͅn (Q002p Hasselt),
stokvis te paard:
Syst. Frings
stoͅk˃veͅs tə pjart (Q002p Hasselt),
stoͅk˃veͅs tə pja͂rt (Q002p Hasselt)
|
hete bliksem, hete puree van aardappelen ,stokvis, mosterd en ajuin || hete bliksem, hete puree van aardappelen, stokvis, mosterd en ajuin || Stamppot van aardappelen met stokvis en uien (pratmoes, stieveleknech, kalvètsj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sta͂.ndbi.lt (Q002p Hasselt)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
32264 |
stapel duigen |
duigenstapel:
dē̜gǝstāpǝl (Q002p Hasselt)
|
Een hoeveelheid opgestapelde duigen. In Eisden (Q 7) en Mechelen-aan-de-Maas (Q 9) werden als basis voor zoɛn stapel duigen mergelblokken gebruikt. Daarop werd een laag glasgruis aangebracht, vervolgens stro en tenslotte een laag hout.' [N E, 14a]
II-12
|
33847 |
stapvoets gaan |
(stapvoets) gaan:
gø̜nj (Q002p Hasselt),
stappen:
stapǝ (Q002p Hasselt)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
21260 |
steeg, steegje |
steeg, steegje:
stiəx (Q002p Hasselt)
|
een wegeltje tussen twee huizen of hagen [ZND B2 (1940sq)]
III-3-1
|
17821 |
steek |
chapeau-klak (<fr.):
šapōklak (Q002p Hasselt),
steek:
messteek (Q002p Hasselt),
steek (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
stek (Q002p Hasselt),
stē.k (Q002p Hasselt),
stieëk (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
stik (Q002p Hasselt),
stiək (Q002p Hasselt),
B.v. iech kree.g ne ~ èn m`n (spr. èmmen) zèè.
stee.k (Q002p Hasselt)
|
een steek (van een mes) [ZND 31 (1939)] || steek [ZND m] || steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel in twee punten uitloopt (zoals de militarie steek) [suuberood, severo, tööt] [N 25 (1964)]
III-1-2, III-1-3
|
23306 |
steek met drie hoeken |
driesteek:
drēstek (Q002p Hasselt),
tricorne (fr.):
[Van Dale: tricorne (Fr.), driekantige hoed of steek]
trikōͅR (Q002p Hasselt)
|
steek, hoed waarvan de (gedeeltelijke opgeslagen) luifel drie hoeken vertoont (bijv. een bepaalde priesterhoed) [drieteut, drietip, drejtik, tööt] [N 25 (1964)]
III-3-3
|
28581 |
steeklustige bijen |
stekers:
stē.kǝrs (Q002p Hasselt)
|
Volk dat graag steekt. Er kan verschil zijn tussen bijenvolken en soorten bijen wat steken betreft. Maar doorgaans zijn het toch omstandigheden zoals onweer, grote hitte, regen en geur die de bijen vooral tot steken verleiden. [N 63, 73c; Ge 37, 125]
II-6
|
31345 |
steekpasser |
passer:
pɛsǝr (Q002p Hasselt)
|
Werktuig met twee door een scharnier of veer verbonden benen, waarmee cirkels en bogen kunnen worden getekend en kleine afstanden kunnen worden opgemeten en uitgezet. De steekpasser wordt door verschillende houtbewerkers gebruikt. De kuiper tekent er bijvoorbeeld de bodems voor vaten mee af en de wagenmaker de maten voor de wielnaven. Zie ook afb. 107 en het lemma ɛsteekpasserɛ in Wld II.11, pag. 58.' [N 50, 23a; N 53, 193a; N E, 40b; N G, 16b; monogr.]
II-12
|
27329 |
steel |
steel:
stēl (Q002p Hasselt)
|
Het doorgaans houten deel van de zweep dat de voerman in de hand houdt en waaraan het zweepsnoer (cf. lemma Snoer) bevestigd is. [N 13, 95a; monogr.]
I-10
|