17851 |
struikelen |
vallen over:
ēvər ēit valə (Q002p Hasselt)
|
struikelen (over een boven de grond uitstekende wortel) [ZND B2 (1940sq)]
III-1-2
|
24834 |
stuifmeel |
pollen:
pollen (Q002p Hasselt),
stuifmeel:
stɛ̄fmeǝl (Q002p Hasselt)
|
Het eiwitten- en vettengedeelte van het bijenvoedsel. Het wordt door de haalbijen uit de mannelijke geslachtsceldragers van een plant gehaald. [N 63, 43a; Ge 37, 143]
II-6
|
26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stubmeel:
stø̜p[meel] (Q002p Hasselt),
stęp[meel] (Q002p Hasselt
[(1-2/100)]
),
stɛp[meel] (Q002p Hasselt)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
28541 |
stuifmeelkrans |
stuifmeelkrans:
stɛfmeǝlkrans (Q002p Hasselt)
|
De groep cellen op een raat waarin het stuifmeel wordt opgeslagen. [N 63, 46b]
II-6
|
25138 |
stuifsneeuw |
friemelsneeuw:
frīmələ (Q002p Hasselt),
poedersneeuw:
pyjərsnø (Q002p Hasselt),
stubsneeuw:
(m.)
steͅpsnøͅ (Q002p Hasselt)
|
fijne stuifsneeuw, poolsneeuw [snipper- snipsneeuw] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24598 |
stuifzwam |
bovist:
stuifzwam
bōē.vee.s(t) (Q002p Hasselt)
|
bovist, boveest
III-4-3
|
22362 |
stuiken |
gelijkstampen:
gelē̜.ksta.mpǝ (Q002p Hasselt),
kletsen:
kletsə (Q002p Hasselt),
kotjekletsen:
kēͅtsjə kleͅtsə (Q002p Hasselt),
kø͂ͅtsjə kleͅtsə (Q002p Hasselt),
kuiltjeschieten:
Sub kuil.
kèlke schej.te (Q002p Hasselt)
|
Het gelijkmaken van het stoppeleinde, de onderkant van de schoof, door deze op de grond de stuiten. [JG 1a, 1b] || Hoe worden (werden) de verschillende knikkerspelen genoemd? [N R (1968)] || Kuiltje schieten (knikkerspel).
I-4, III-3-2
|
22999 |
stuiken (stoten) |
stoten:
stoeten (Q002p Hasselt)
|
Stuiken (= stooten). [Willems (1885)]
III-3-2
|
22917 |
stuiken add. |
kuiten:
Vero., bij sommigen kajöëete.
k"e.te (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
kaj"e.te (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
*Kuiten: De stuiter uit het kuiltje proberen te schieten. || *Kuiten: Met de dikke kuitknikker (= stuiter) de kleine knikkers uit de kuit (= kuiltje) proberen te knikkeren.
III-3-2
|
18061 |
stuipen |
convulsies:
Convulsies.
konvie.ldzjes (Q002p Hasselt),
pazema:
Verouderd.
pazəma (Q002p Hasselt),
stuipen:
stèè.pe (Q002p Hasselt),
støͅpə (Q002p Hasselt)
|
stuipen || stuipen (kinderziekte) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|