34296 |
tuierhamer |
tuierhamel:
tē̜rhāmǝl (Q002p Hasselt),
tē̜rāmǝl (Q002p Hasselt)
|
De zware, houten hamer waarmee men de tuierpaal in de grond drijft. [N 14, 73b en 74; N 3A, 14h; A 17, 20; monogr.; add. uit N 14, 71; S 15]
I-11
|
34293 |
tuierpaal |
klinkpaal:
kleŋkpǭl (Q002p Hasselt),
pag:
pak (Q002p Hasselt),
tuier:
tęr (Q002p Hasselt),
tęrǝ (Q002p Hasselt),
tuierpaal:
tē̜rpǭl (Q002p Hasselt),
tuierpag:
tø̜̄rpax (Q002p Hasselt),
tē̜rpak (Q002p Hasselt),
tē̜rpax (Q002p Hasselt),
tuierstaak:
tē̜rstāk (Q002p Hasselt)
|
De tuierpaal is een houten of ijzeren paal die men met de tuierhamer in de grond slaat en waaraan de koe of geit wordt vastgebonden. [N 14, 72 en 73a; N 3A, 14h; JG 1c, 2c; L 40, 21a; L B2, 286; A 17, 20; monogr. add. uit N 14, 71]
I-11
|
34291 |
tuierplaats |
tuier:
tē̜r (Q002p Hasselt)
|
Cirkelvormig stuk weiland dat een getuierde koe of geit kan afgrazen. [N 14, 72; monogr.]
I-11
|
34295 |
tuiertouw, tuierketting |
kettel:
kē̜tǝl (Q002p Hasselt)
|
Het touw of de ketting waarmee men de koe of de geit aan de tuierpaal vastmaakt. [A 17, 20; N 3a, 14h; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 14, 73b]
I-11
|
19772 |
tuin |
hof:
eu.f (Q002p Hasselt),
heu.f (Q002p Hasselt),
hōf (Q002p Hasselt),
ōf (Q002p Hasselt),
ø͂ͅf (Q002p Hasselt)
|
hof [ZND 01 (1922)], [ZND 04 (1924)] || hof (tuin)
III-2-1
|
33506 |
tuinbonen |
boerentenen:
bouë.retīēne (Q002p Hasselt),
labbonen:
labbōēën (Q002p Hasselt),
paardsbonen:
pjààtsbóen (Q002p Hasselt),
spekbonen:
spekbōēën (Q002p Hasselt)
|
bonen, boerentenen || boon || spekboon || tuinboon
I-7
|
30191 |
tuinen |
lappen:
lapǝ (Q002p Hasselt)
|
Vlecht- en pleisterwerk herstellen of vernieuwen. Het lemma bevat algemene benamingen voor het herstelwerk aan vakwerk, maar ook termen die specifiek het repareren van het pleisterwerk ('bijplekken', 'bijklenen', 'plaasteren', etc.) of het aanbrengen van nieuw vlechtwerk ('hervitsen', 'opnieuw vitsen', etc.) aanduiden. Het woordtype 'tuinen' is ook in L 332, Q 28 en Q 98 bekend. Het wordt daar echter uitsluitend gebruikt voor het dichten van hagen of het afrasteren van weilanden. [N 4A, 53i]
II-9
|
19738 |
tuingeranium |
geranium:
pelargonium
dzjeraaniejum (Q002p Hasselt)
|
geranium
III-2-1
|
19749 |
tuinhuisje |
zomerhuisje:
zø̄mərheͅskə (Q002p Hasselt)
|
zomerhuisje (in de tuin) [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
33593 |
tuinkers |
cressonnet (fr.):
kresónèt (Q002p Hasselt)
|
tuinkers
I-7
|