21958 |
voederen |
voederen:
vui̯ǝrǝn (Q002p Hasselt),
vøi̯ǝrǝ (Q002p Hasselt)
|
Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.]
I-11
|
34287 |
voedermik |
roergaffel:
ryi̯ǝrgafǝl (Q002p Hasselt)
|
Een korte, houten gaffel waarmee men het veevoer in de koe- of varkensketel roert. [N 18, 31; monogr.]
I-11
|
20483 |
voedsel |
eten:
ete (Q002p Hasselt),
iete (Q002p Hasselt),
ièten (Q002p Hasselt),
sb
ië.te (Q002p Hasselt),
frip:
frip (Q002p Hasselt),
voeder:
vøjər (Q002p Hasselt),
vreet, de -:
sb
frië.t (Q002p Hasselt)
|
dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] || eten (znw.) [ZND 44 (1946)] || eten, kost || vreten, eten ,kost
III-2-3
|
30164 |
voegspijker |
voegenspijker:
vǫwgǝspīkǝr (Q002p Hasselt)
|
Lang smal ijzer met handvat, waarmee in het gezicht blijvende voegen tussen de stenen worden afgewerkt. Men gebruikt platte, holronde en vierkante voegspijkers alnaargelang de aard van het voegwerk. Zie ook afb. 45c. Het woorddeel 'lint-' in het woordtype 'lintvoeger' (L 364) verwijst naar de horizontale voeg van metselwerk, de zgn. 'lintvoeg'. In P 176 wordt het woordtype 'voeger' gebruikt voor de ø̄voegspijkerø̄; een ijzer om voegwerk te verwijderen noemt men een 'voegijzer'. Zie ook het lemma 'Voegkrabber'. [N 30, 8f; monogr.; N 32, 33a]
II-9
|
19130 |
voelen |
voelen:
Ich vejel miech ni teguj: Ik voel me niet fit
vejele (Q002p Hasselt)
|
voelen
III-1-4
|
34280 |
voer |
voeder:
fui̯ǝr (Q002p Hasselt),
vøi̯ǝr (Q002p Hasselt)
|
Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24267 |
voeren |
voeren:
vujǝrǝ (Q002p Hasselt)
|
Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW]
II-7
|
33354 |
voergang in een dubbele stal |
voedergang:
[voedergang] (Q002p Hasselt)
|
In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b]
I-6
|
28819 |
voering, voeringstof |
voering:
vujǝreŋ (Q002p Hasselt),
vø̄jreŋ (Q002p Hasselt)
|
Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.]
II-7
|
28326 |
voerman |
voerman:
vūrman (Q002p Hasselt)
|
Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|