e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q002p plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voederen voederen: vui̯ǝrǝn (Hasselt), vøi̯ǝrǝ (Hasselt) Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.] I-11
voedermik roergaffel: ryi̯ǝrgafǝl (Hasselt) Een korte, houten gaffel waarmee men het veevoer in de koe- of varkensketel roert. [N 18, 31; monogr.] I-11
voedsel eten: ete (Hasselt), iete (Hasselt), ièten (Hasselt), sb  ië.te (Hasselt), frip: frip (Hasselt), voeder: vøjər (Hasselt), vreet, de -: sb  frië.t (Hasselt) dat is krachtig voedsel [ZND 28 (1938)] || eten (znw.) [ZND 44 (1946)] || eten, kost || vreten, eten ,kost III-2-3
voegspijker voegenspijker: vǫwgǝspīkǝr (Hasselt) Lang smal ijzer met handvat, waarmee in het gezicht blijvende voegen tussen de stenen worden afgewerkt. Men gebruikt platte, holronde en vierkante voegspijkers alnaargelang de aard van het voegwerk. Zie ook afb. 45c. Het woorddeel 'lint-' in het woordtype 'lintvoeger' (L 364) verwijst naar de horizontale voeg van metselwerk, de zgn. 'lintvoeg'. In P 176 wordt het woordtype 'voeger' gebruikt voor de ø̄voegspijkerø̄; een ijzer om voegwerk te verwijderen noemt men een 'voegijzer'. Zie ook het lemma 'Voegkrabber'. [N 30, 8f; monogr.; N 32, 33a] II-9
voelen voelen: Ich vejel miech ni teguj: Ik voel me niet fit  vejele (Hasselt) voelen III-1-4
voer voeder: fui̯ǝr (Hasselt), vøi̯ǝr (Hasselt) Veevoer. De samenstelling van dit voer is vevarieerd. Afval van hooi en stro, wortels van gras en graan, soorten zaad, zemelen en meel kunnen ingrediënten zijn. [N 5A II, 64a en 64b; RND 97; S 41; L 28, 45; JG 1d; monogr.] I-11
voeren voeren: vujǝrǝ (Hasselt) Het aanbrengen van voering. [N 62, 18b; Gi 1.IV, 28; MW] II-7
voergang in een dubbele stal voedergang: [voedergang] (Hasselt) In een dubbele stal, waar de koeien met de koppen naar elkaar toe staan, dient de middengang als voedergang en als hij breed genoeg is tevens als opslagplaats voor (groen)voeder. Het lemma omvat benamingen zowel voor de middengang in het algemeen als voor de middengang als voedergang. Zie voor de fonetische documentatie van (voedergang), (voergang) en (voerij) het lemma "voorstal, voedergang" (2.2.5). Zie afbeelding 9. [N 5A, 57a; add. uit N 5A, 48b] I-6
voering, voeringstof voering: vujǝreŋ (Hasselt), vø̄jreŋ (Hasselt) Stof waarmee kledingstukken van binnen bekleed worden. [N 62, 18a; N 62, 84; A 4, 27b; L 20, 27b; Gi 1.IV, 29; MW; S 41; monogr.] II-7
voerman voerman: vūrman (Hasselt) Persoon die een ingespannen paard bestuurt of ment. [JG 1a, 1b; monogr.] I-10