17852 |
vooroverduikelen |
capriolen maken:
kabrioͅlə mākə (Q002p Hasselt),
duiken:
døͅkə (Q002p Hasselt),
vooroverschieten:
verevər sxeͅitə (Q002p Hasselt)
|
duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] || over de kop buitelen (duikelen, voorover vallen) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-2
|
34132 |
voorpoten met dikke knie |
stalknieën:
stalknē̜ǝ (Q002p Hasselt),
stalpoten:
staǝlpuǝtǝ (Q002p Hasselt)
|
[N 3A, 143; monogr.]
I-11
|
32643 |
voorschaar |
klein schulpje:
klē sxęlǝpkǝ (Q002p Hasselt),
schulpje:
sxę.lǝpkǝ (Q002p Hasselt)
|
De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.]
I-1
|
21504 |
voorschieten |
voorschieten:
ps. omgespeld volgens Frings.
versxeͅjtə (Q002p Hasselt),
vērsxēi̯tə (Q002p Hasselt),
vērsxītə (Q002p Hasselt)
|
Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25471 |
voorschoot |
vooreind:
vīreŋ (Q002p Hasselt)
|
Volgens de informant van L 383 is de voorschoot blauw en volgens die van L 377 wit van kleur. [N 29, 102c; N 29, 102a; N 29, 102e; N 29, 102f; monogr.]
II-1
|
18278 |
voorschoot, schort (alg.) |
kiel:
kēil (Q002p Hasselt),
scholk:
sXoͅlək (Q002p Hasselt),
voordoek:
vie.ring (Q002p Hasselt),
vīreŋ (Q002p Hasselt),
vīriŋ (Q002p Hasselt),
Zie ook afb. p.507.
vië.ring (Q002p Hasselt)
|
schort || voorschoot || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] || voorschoot (van vrouwen) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot (van werklieden) [ZND B1 (1940sq)] || voorschoot, werkschort zonder borststuk scholk, skolk, veuring, veurik, sloep, sloof, slopschorteldoek] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33353 |
voorstal, voedergang |
voedergang:
vøi̯ǝrgaŋk (Q002p Hasselt),
voorstal:
vēr[stal] (Q002p Hasselt),
zul:
zęl (Q002p Hasselt)
|
Het voorste gedeelte van de stal, gelegen tussen de (brand)muur van het woongedeelte en de voedergoot van de koeien. In een enkele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar het woongedeelte gekeerd staan, is het tevens de voedergang. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de staart naar elkaar toe staan, is de voorstal meestal de wat bredere voedergang langs de voorste rij koeien. In een dubbele dwarsstal, waarin de koeien met de kop naar elkaar toe staan, bevindt de voorstal zich opzij van de dubbele koeienstand. In een dubbele langsstal, waarin twee rijen koeien in de lengterichting van de stal staan, is het de vrije ruimte tussen het woonhuis en de dubbele koeienstandplaats. In de voorstal wordt het voer klaar gemaakt, wordt voer voor direct gebruik bewaard en bevinden zich toestellen en machines, zoals bietensnijmachine en veevoederkookketel. De voorstal is soms een tussen stal en keuken gelegen, apart vertrek geworden. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie afbeelding 8. [N 5A, 34a, 40a, 46a en 48a; N 4, 72 en 77; S 50; monogr.]
I-6
|
33355 |
voorstaldeur |
staldeur:
[staldeur] (Q002p Hasselt),
voorstaldeur:
vērstaldēr (Q002p Hasselt)
|
De deur van de voorstal, de gebruikelijke toegang voor personen tot de stal, waardoor tevens het groenvoer naar binnen wordt gebracht. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen (koestaldeur), (staldeur) en (stalpoort) het lemma "stalpoort, staldeur" (2.1.3). [N 5A, 34b en 53b; add. uit N 5A, 53c]
I-6
|
33766 |
voorste deel van het paard, tot achter de voorbenen |
voorhand:
vē.ra.nt (Q002p Hasselt),
voorkant:
vē.rka.nt (Q002p Hasselt),
voorwerk:
vē.rwɛrǝk (Q002p Hasselt)
|
Het voorste gedeelte van het paard. Zie ook de lemmata ''middendeel van het paard'' (3.3.5) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [N 8, 11b]
I-9
|
32740 |
voorste keerstrook |
onderste hoofdpand:
ǫndǝrstǝ [hoofdpand] (Q002p Hasselt)
|
De wendakker die aan de akkeringang of aan de weg ligt of het dichtst bij huis gelegen is. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het vorige lemma. [N 11, 51a; N 11A, a; A 33, 5]
I-1
|