e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

Gevonden: 5340
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dubbele lijn dobbele guide: dǫbǝl gīt (Hasselt) Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34] I-10
dubbele toegangspoort van een gesloten erf voorste poort: vērstǝ pōrt (Hasselt) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
dubbeltje tien cent: ps. omgespeld volgens Frings.  tīn seͅnt (Hasselt) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1
duidelijk duidelijk: Iech (h)èb ¯et ¯em kliër èn dèèdelek gezee.d: Ik heb het hem klaar en duidelijk gezegd  dèèdelek (Hasselt) duidelijk III-1-4
duif (alg.) duif: d"f (Hasselt), deivenhage ... (Hasselt), deûf (Hasselt), dø͂ͅf (Hasselt, ... ), en duhf (Hasselt), Pl. [deuve]  dø͂ͅf (Hasselt), Pl. [dòu.ve]  dòuf (Hasselt) duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)] III-3-2
duif, algemeen duif: deüf (Hasselt), dōēf (Hasselt), dø͂ͅf (Hasselt) duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)] III-4-1
duif, overige soorten veldkets: ketsen = rondlopen  ve.ldkets (Hasselt) veldduif III-4-1
duig duig: dø̜̄x (Hasselt), dē̜x (Hasselt) Elk van de gebogen platte stukken hout waaruit de wand van een kuip, ton of vat is samengesteld. Zie ook afb. 207. Volgens een invuller uit Tegelen (L 270) gebruikte de kuiper uit die plaats de benaming staaf (štāf) om een rechte duig aan te duiden. Een gebogen duig werd een duig (dø̜jx) genoemd. In het algemene spraakgebruik was echter het woord druif (drūf) gangbaar. [N E, 10; monogr.] II-12
duiken duikelen: deukele (Hasselt), duikelen (Hasselt), duiken: èn het waeter duike (Hasselt), èn t wàter duiken (Hasselt), ueu zoals in gueule  èn t wàter dueuke (Hasselt), in het water springen: entwäter sprenge (Hasselt), ondergaan: ongergenke (Hasselt), plongeren (<fr.): innt woater plondjère (Hasselt), plongeere (Hasselt), èn het waeter plongeere (Hasselt, ... ), Fr. plonger.  plőzjére (Hasselt) Duikelen. || In het water duiken. [ZND 33 (1940)] III-3-2
duim duim: duim (Hasselt), dèù.əm (Hasselt), døͅm (Hasselt), tordel: tjǫa.l (Hasselt) duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.] II-9, III-1-1