33963 |
dubbele lijn |
dobbele guide:
dǫbǝl gīt (Q002p Hasselt)
|
Lijn die aan weerszijden aan het bit bevestigd is en tot aan de hand van de voerman dubbel is. Opgaven die niet specifiek naar een dubbele lijn verwezen (m.n. de woordtypes paardslijn, rijlijn, lijn, lijnt, lei, leis, leist, leidsel en guide), werden opgenomen onder het overkoepelende lemma Teugel. [N 13, 30 en 34]
I-10
|
33446 |
dubbele toegangspoort van een gesloten erf |
voorste poort:
vērstǝ pōrt (Q002p Hasselt)
|
De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.]
I-6
|
21608 |
dubbeltje |
tien cent:
ps. omgespeld volgens Frings.
tīn seͅnt (Q002p Hasselt)
|
dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
19169 |
duidelijk |
duidelijk:
Iech (h)èb ¯et ¯em kliër èn dèèdelek gezee.d: Ik heb het hem klaar en duidelijk gezegd
dèèdelek (Q002p Hasselt)
|
duidelijk
III-1-4
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
d"f (Q002p Hasselt),
deivenhage ... (Q002p Hasselt),
deûf (Q002p Hasselt),
dø͂ͅf (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
en duhf (Q002p Hasselt),
Pl. [deuve]
dø͂ͅf (Q002p Hasselt),
Pl. [dòu.ve]
dòuf (Q002p Hasselt)
|
duif [GTRP (1980-1995)] || Duif. [Goossens 1b (1960)], [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Duivenhouden is een ... (iest dat gedaan wordt om de tijd te korten). [ZND 28 (1938)]
III-3-2
|
24139 |
duif, algemeen |
duif:
deüf (Q002p Hasselt),
dōēf (Q002p Hasselt),
dø͂ͅf (Q002p Hasselt)
|
duif [Willems (1885)], [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
24140 |
duif, overige soorten |
veldkets:
ketsen = rondlopen
ve.ldkets (Q002p Hasselt)
|
veldduif
III-4-1
|
32259 |
duig |
duig:
dø̜̄x (Q002p Hasselt),
dē̜x (Q002p Hasselt)
|
Elk van de gebogen platte stukken hout waaruit de wand van een kuip, ton of vat is samengesteld. Zie ook afb. 207. Volgens een invuller uit Tegelen (L 270) gebruikte de kuiper uit die plaats de benaming staaf (štāf) om een rechte duig aan te duiden. Een gebogen duig werd een duig (dø̜jx) genoemd. In het algemene spraakgebruik was echter het woord druif (drūf) gangbaar. [N E, 10; monogr.]
II-12
|
22787 |
duiken |
duikelen:
deukele (Q002p Hasselt),
duikelen (Q002p Hasselt),
duiken:
èn het waeter duike (Q002p Hasselt),
èn t wàter duiken (Q002p Hasselt),
ueu zoals in gueule
èn t wàter dueuke (Q002p Hasselt),
in het water springen:
entwäter sprenge (Q002p Hasselt),
ondergaan:
ongergenke (Q002p Hasselt),
plongeren (<fr.):
innt woater plondjère (Q002p Hasselt),
plongeere (Q002p Hasselt),
èn het waeter plongeere (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
Fr. plonger.
plőzjére (Q002p Hasselt)
|
Duikelen. || In het water duiken. [ZND 33 (1940)]
III-3-2
|
17666 |
duim |
duim:
duim (Q002p Hasselt),
dèù.əm (Q002p Hasselt),
døͅm (Q002p Hasselt),
tordel:
tjǫa.l (Q002p Hasselt)
|
duim [N 10 (1961)] || Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.]
II-9, III-1-1
|