18366 |
dunne wollen kous |
fijne kous:
fen kōͅsə (Q002p Hasselt)
|
kousen, dunne (wollen) ~ [slekke kousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18332 |
dunne zijden dameskous |
nylonkous:
neløͅ koͅsə (Q002p Hasselt),
zijden kous:
zēͅ kōͅsə (Q002p Hasselt)
|
dameskousen, dunne zijden ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
fijne zwarte kous:
fen zwartə kōͅsə (Q002p Hasselt),
rouwkous:
røkoͅsə (Q002p Hasselt)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19310 |
durven |
dorren:
daaren (Q002p Hasselt),
dare (Q002p Hasselt),
daren (Q002p Hasselt),
dā.rə (Q002p Hasselt),
dārə (Q002p Hasselt)
|
durven [ZND 01 (1922)], [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-4
|
21418 |
duur |
duur:
deər (Q002p Hasselt),
deͅir (Q002p Hasselt),
dier (Q002p Hasselt)
|
duur (hoge kostprijs) [ZND 24 (1937)], [ZND m]
III-3-1
|
17895 |
duwen |
duwen:
duîen (Q002p Hasselt),
dèùn (Q002p Hasselt),
dø͂ͅn (Q002p Hasselt)
|
duwen [RND], [ZND 01 (1922)], [ZND m]
III-1-2
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
handvat:
ant˲vaǝt (Q002p Hasselt)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
23229 |
dwaallicht |
dwaallichtje:
dwâlliechtje (Q002p Hasselt),
lichtmadetje:
lichmaikə (Q002p Hasselt)
|
Dwaallicht (vlammetje boven een moeras, Fr. feu follet). [ZND 05 (1924)]
III-3-3
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
gritselkop:
gretsǝlkǫp (Q002p Hasselt)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
scheien:
sxē.ǝ (Q002p Hasselt)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|