34526 |
eieren uithalen |
rapen:
rāpǝ (Q002p Hasselt)
|
De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35]
I-12
|
20526 |
eierkoek |
eierkoek:
eerkoek (Q002p Hasselt),
Syst. Frings Ingrediënten: boter, bloem; helft van het gewicht van de bloem: suiker; de helft van het gewicht suiker: boter; eieren, melk, citroen, alkali
ērkuk (Q002p Hasselt)
|
eierkoek [ZND 34 (1940)] || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)]
III-2-3
|
21008 |
eierpannenkoek |
eierkoek:
eerkeok (Q002p Hasselt)
|
pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
22738 |
eiertikken |
kop van trol spelen:
kop va(n) tro.l spe.le (Q002p Hasselt),
Of dit "trol"hetzelfde woord is als de trol appelbol (z. ald.) is moeilijk uit te maken.
kop va(n) tro.l spe.le (Q002p Hasselt)
|
*Trol: Met Pasen botste men zijn paasei tegen dat van een ander; hij, wiens ei kapot was, moest het zijne aan de ander afgeven. || het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
19329 |
eigenwijs |
contraire (fr.):
(h) ië ès ni kontra.re; ¯t ès ginne kontra.re mins: hij is nog de slechtste niet
kontra.re (Q002p Hasselt),
eigenwijs:
ee.gewèè.s (Q002p Hasselt),
gelfs:
ne ge.llefse: een tegendraads individu; mar. is een bouwk. term: met schuine hoeken
ge.llefs (Q002p Hasselt)
|
contrarie, tegendraads || eigenwijs || gelfs, tegendraads
III-1-4
|
24478 |
eik |
eik:
ee.k (Q002p Hasselt),
eek (Q002p Hasselt),
eike (Q002p Hasselt),
ēk (Q002p Hasselt),
ɛk (Q002p Hasselt),
-
e:k (Q002p Hasselt),
eikenboom:
eekeboeëm (Q002p Hasselt),
-
eekeboêm (Q002p Hasselt)
|
eik [RND], [ZND 20 (1936)] || eiken || eikenboom [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
24479 |
eikel |
eikel:
eejkel (Q002p Hasselt),
ekələ (Q002p Hasselt),
iekel (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt),
ikkel (Q002p Hasselt),
īēkel (Q002p Hasselt),
-
iekels (Q002p Hasselt),
eikennoot:
eikenòòte (Q002p Hasselt)
|
eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)]
III-4-3
|
32735 |
eindvoor aan de zijkant |
kantvoor:
kant˲[voor] (Q002p Hasselt)
|
Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.]
I-1
|
32734 |
eindvoor in het midden |
laagte:
lēgdǝ (Q002p Hasselt),
pandvoor:
pant˲vø̄r (Q002p Hasselt)
|
De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
28471 |
eitjes |
eitjes:
ēkǝns (Q002p Hasselt),
ētjǝs (Q002p Hasselt)
|
De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a]
II-6
|