e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hasselt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eieren uithalen rapen: rāpǝ (Hasselt) De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35] I-12
eierkoek eierkoek: eerkoek (Hasselt), Syst. Frings Ingrediënten: boter, bloem; helft van het gewicht van de bloem: suiker; de helft van het gewicht suiker: boter; eieren, melk, citroen, alkali  ērkuk (Hasselt) eierkoek [ZND 34 (1940)] || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
eierpannenkoek eierkoek: eerkeok (Hasselt) pannenkoek [ZND 40 (1942)] III-2-3
eiertikken kop van trol spelen: kop va(n) tro.l spe.le (Hasselt), Of dit "trol"hetzelfde woord is als de trol appelbol (z. ald.) is moeilijk uit te maken.  kop va(n) tro.l spe.le (Hasselt) *Trol: Met Pasen botste men zijn paasei tegen dat van een ander; hij, wiens ei kapot was, moest het zijne aan de ander afgeven. || het spelletje waarbij men probeert met een hardgekookt ei het ei van de tegenstander kapot te tikken [(eier)tikken, kippen, knutsen] [N 112 (2006)] III-3-2
eigenwijs contraire (fr.): (h) ië ès ni kontra.re; ¯t ès ginne kontra.re mins: hij is nog de slechtste niet  kontra.re (Hasselt), eigenwijs: ee.gewèè.s (Hasselt), gelfs: ne ge.llefse: een tegendraads individu; mar. is een bouwk. term: met schuine hoeken  ge.llefs (Hasselt) contrarie, tegendraads || eigenwijs || gelfs, tegendraads III-1-4
eik eik: ee.k (Hasselt), eek (Hasselt), eike (Hasselt), ēk (Hasselt), ɛk (Hasselt), -  e:k (Hasselt), eikenboom: eekeboeëm (Hasselt), -  eekeboêm (Hasselt) eik [RND], [ZND 20 (1936)] || eiken || eikenboom [ZND 34 (1940)] III-4-3
eikel eikel: eejkel (Hasselt), ekələ (Hasselt), iekel (Hasselt, ... ), ikkel (Hasselt), īēkel (Hasselt), -  iekels (Hasselt), eikennoot: eikenòòte (Hasselt) eikel [ZND 34 (1940)] || eikels [RND] || eikels zoeken [ZND 20 (1936)] III-4-3
eindvoor aan de zijkant kantvoor: kant˲[voor] (Hasselt) Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.] I-1
eindvoor in het midden laagte: lēgdǝ (Hasselt), pandvoor: pant˲vø̄r (Hasselt) De middenvoor is de laatste voor van een akker die men (met een enkele ploeg) uiteengeploegd heeft: de gemeenschappelijke eindvoor van de buitenwaarts geploegde akkerhelften. Een soortgelijke voor ontstaat ook tussen de delen van een op panden te ploegen akker. Naar gelang de omstandigheden ploegt men ofwel een brede of een diepe middenvoor, die als watervoor kan dienen, ofwel een smalle of een ondiepe voor, die desgewenst nog wordt dichtgesleept. Men zie ook het lemma de laatte voor ploegen onder A. Doorgaans heeft met name de niet-specifieke term voor alleen in dat verband de betekenis "middenvoor". [N 11, 55; N 11A, 121d; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
eitjes eitjes: ēkǝns (Hasselt), ētjǝs (Hasselt) De eitjes die de koningin legt. Een ei is maximaal twee millimeter. Zowel de bevruchte als de onbevruchte eieren worden door één individu, de koningin of moer, gelegd. De koningin gaat van cel tot cel bij het leggen. Ze stelt een vluchtig onderzoek in met haar sprieten, kromt vervolgens het achterlijf en deponeert op de bodem van elke cel een eitje. [N 63, 21a] II-6