31492 |
felsen |
krempen:
krɛ.mpǝ (Q002p Hasselt)
|
De randen van dunne metalen platen en voorwerpen omvouwen en aandrukken met het doel ze aan elkaar te bevestigen. Bij het felsen met een felshamer gaat men als volgt te werk. Het te bewerken voorwerp wordt eerst zodanig tegen een rechthoekige ijzeren staaf geplaatst, dat de om te buigen rand daar buiten uit steekt. Dan wordt deze rand met behulp van een (houten) hamer haaks om de staaf neergeklopt. Hetzelfde geschiedt met de rand van de plaat of het voorwerp dat aan het eerste moet worden vastgemaakt. Vervolgens haakt men de beide stukken met hun omgebogen randen in elkaar en klopt met behulp van de hamer de beide randen samen plat. Op deze wijze ontstaat een felsnaad die eventueel vervolgens nog gesoldeerd kan worden. Er bestaan ook machines die deze bewerkingen kunnen uitvoeren. Vgl. het lemma "felsmachine". [N 64, 97, add.; monogr.]
II-11
|
31493 |
felsnaad |
kremp:
krɛ.mp (Q002p Hasselt)
|
De naad die ontstaat bij het felsen. Zie ook afb. 176 en de toelichting bij het lemma "felsen". [monogr.]
II-11
|
21127 |
fiets |
velo:
iene velo (Q002p Hasselt),
inne villo (Q002p Hasselt),
velo (Q002p Hasselt),
ene twee es dof
ene ville (Q002p Hasselt),
i als in villen
ne vilo (Q002p Hasselt),
mannelijk
ne vilo (Q002p Hasselt)
|
fiets [ZND 44 (1946)] || Fiets. [ZND 35 (1941)]
III-3-1
|
21259 |
fietser |
velorijder:
də twī vēlorēͅərs krözdə məkānərə (Q002p Hasselt),
raiers: ai zoals in baiser
de tweie vileuraiers kraiste mekanere (Q002p Hasselt)
|
De twee fietsers kruisen elkaar, [ZND 29 (1938)]
III-3-1
|
28452 |
fijn broed |
honingcel:
honingcel (Q002p Hasselt)
|
De cellen bestemd voor het uitbroeden van werkbijen en het opbergen van honing. De zwerm begint altijd met het bouwen van dit fijn werk of de werkbijenraat. Deze raat bestaat uit kleine, in doorsnede vrijwel gelijke zeszijdige cellen, waarbij het punt waar drie zijden samenkomen steeds het midden vormt van het bodemvlak der aan de andere zijde van de raat gelegen cel. [N 63, 16b]
II-6
|
25170 |
fijne hagel |
fijne hagel:
fēͅuəu āgəl (Q002p Hasselt),
hagel:
(m.)
àgəl (Q002p Hasselt)
|
fijne hagel [sjrot, schrot] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33837 |
fijngebouwd |
fijn:
fɛ̄n (Q002p Hasselt)
|
Gezegd van een paard met dunne, fijngebouwde poten. [N 8, 64c]
I-9
|
18121 |
fijt |
fijt:
faat (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt,
Q002p Hasselt),
fā.t (Q002p Hasselt),
feet (Q002p Hasselt),
feit (Q002p Hasselt),
fijt (Q002p Hasselt)
|
fijt [ZND m] || ik heb de (of het) fijt (zeer pijnlijke verzwering van een vingertop) [ZND 35 (1941)]
III-1-2
|
20511 |
filet, haas |
filet:
fie.lè (Q002p Hasselt),
fielè (Q002p Hasselt, ...
Q002p Hasselt)
|
filet || ossehaas || ossehaas, biefstuk van het haasje
III-2-3
|
34242 |
filter in de melkzeef |
sermijndoek:
sɛrmęi̯ndoǝk (Q002p Hasselt),
zijgdoek:
zɛgdǫk (Q002p Hasselt)
|
In het algemeen is de filter een linnen of katoenen lap waardoor de melk gezuiverd wordt van verontreinigingen. In plaats van deze lap gebruikt men ook wel een vel filtreerpapier of een schijf watten. Ouderwets is de met paardenhaar vervaardigde melkzeef. [L 48, 35.Ia, Ib en Ic; Lu 2, 35.Ib en Ic; A 18, 11b en 11c; BN 2, 4; monogr.]
I-11
|